Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroepvan 2 augustus 2016, nr. 16/4565 PW-VV, betreffende een verzoek van belanghebbende om een voorlopige voorziening.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak waartegen cassatie werd ingesteld, dateert van 2 augustus 2016 en betreft een verzoek om een voorlopige voorziening. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad enkel kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter, voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep mogelijk maakte. Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De beslissing van de Hoge Raad is in het openbaar uitgesproken, waarbij de raadsheer C. Schaap als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig was.