Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 29 juni 2010, nr. 10/225 WWB, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 8 januari 2010 (nr. 09/543).
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door de belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak waartegen het beroep is ingesteld, dateert van 29 juni 2010 en betreft een hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 8 januari 2010. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad enkel kennis kan nemen van een beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep mogelijk maakt. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 september 2016, waarbij de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaart.