Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 29 juni 2010, nr. 10/339 WWB, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 8 januari 2010 (nr. 09/545).
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep dat de belanghebbende had ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 8 januari 2010. De Centrale Raad van Beroep had op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor het instellen van cassatie tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in deze specifieke situatie. Dit is in overeenstemming met artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad enkel kennisneemt van cassatieberoepen tegen bestuursrechtelijke uitspraken voor zover dit bij wet is bepaald. Aangezien er geen dergelijke wettelijke bepaling bestond, werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de grenzen van de cassatieprocedure en de rol van de Hoge Raad in het bestuursrecht.