In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 2 februari 2016. Het ging om navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2009 tot en met 2011. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroep in cassatie is ingesteld, maar dat de indiener niet heeft voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen. De griffier heeft de indiener tweemaal gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en de gelegenheid gegeven om te reageren op het niet tijdig betalen. Aangezien de indiener geen gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.