ECLI:NL:HR:2016:2138

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
15/02067
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en bewijsvoering in strafrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor belaging van [betrokkene 1], waarbij hij in de periode van 3 maart 2012 tot en met 16 januari 2013 en van 5 maart 2013 tot en met 15 oktober 2013 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De verdachte heeft [betrokkene 1] meermalen telefonisch benaderd, sms-berichten gestuurd en is bij haar woning en die van haar moeder verschenen, ondanks een civielrechtelijk contactverbod. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het opzet van de verdachte niet gericht hoeft te zijn op de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen om te kunnen spreken van belaging. De bewezenverklaring van de feiten is door het Hof voldoende gemotiveerd, waarbij de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte zijn meegewogen. De Hoge Raad heeft de zaak gedeeltelijk vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen, wat betekent dat de verdachte opnieuw zal worden berecht door het Gerechtshof Den Haag met betrekking tot de strafoplegging en de bewezenverklaring van het eerste feit.

Uitspraak

20 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/02067
EC/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 april 2015, nummer 22/002805-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen over feit 1 en de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1.
hij in de periode van 5 maart 2013 tot en met 15 oktober 2013 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tegen de wil van [betrokkene 1] , in genoemde periode [betrokkene 1] meermalen benaderd door
- naar de woning van [betrokkene 1] te gaan (gelegen aan de [a-straat 1] ) en voor de deur van die woning te staan,
en
- naar de woning van de moeder van [betrokkene 1] te gaan (gelegen aan de [b-straat 1] ) en voor de deur van die woning te staan en (vervolgens) aan te bellen, (telkens) terwijl hij vermoedde dat [betrokkene 1] daar aanwezig was,
(telkens) terwijl hij wist dat er een civielrechtelijk contactverbod van kracht was met betrekking tot [betrokkene 1] en haar moeder en andere naaste familieleden en er een straatverbod voor bovengenoemde straten van kracht was (Rechtbank Rotterdam d.d. 13 februari 2013, zaak-/rolnummer 415790/13-17),
en
- naar het werk van [betrokkene 1] te gaan (gevestigd op diverse locaties, waarvan hij telkens wist op welke locatie zij werkzaam was)
3.
hij in de periode van 03 maart 2012 t/m 16 januari 2013 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tegen de wil van [betrokkene 1] , in genoemde periode [betrokkene 1]
- meermalen telefonisch benaderd en
- meermalen - al dan niet bedreigende - berichten/ teksten gestuurd en
- meermalen benaderd door naar de woning van [betrokkene 1] te gaan en naar de woning van de moeder van [betrokkene 1] te gaan terwijl hij vermoedde dat [betrokkene 1] daar aanwezig was en/of heeft hij (vervolgens) aangebeld en/of tegen de deur geslagen en/of geschopt."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde
1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2015 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik in de periode van 3 maart 2012 tot en met 16 januari 2013 heel veel sms'jes aan [betrokkene 1] heb gestuurd. Ik heb voor het laatst bedrijfsmatig gereden in een groene Fiat Ducato.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 juni 2014 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het klopt wel dat ik op 15 oktober 2013 bij de woning van de moeder van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) ben geweest in de [b-straat 1] . U houdt mij het kort gedingvonnis van 13 februari 2013 met daarin het contactverbod voor. Ik wist van dat vonnis.
3. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 18 oktober 2013. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 18 oktober 2013 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik op 15 oktober 2013 op de trap zat bij het huis van de moeder van [betrokkene 1] . Ik wilde het geluid horen van mijn kinderen die aan het spelen waren.
4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 28 november 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17E0 2012552831-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 28 november 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
[betrokkene 1] , [a-straat 1] te Rotterdam.
Ik word vanaf 3 maart 2012 tot en met heden lastig gevallen door [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , wonende aan het [a-plein 1] te Rotterdam. Vanaf 6 maart 2012 word ik bijna dagelijks door [verdachte] gebeld. Het kan zijn dat [verdachte] aan mijn deur komt bellen of zich ophoudt in mijn straat of in het trappenhuis, mij sms't, bij mijn moeder in de straat komt, of zich begeeft in het trappenhuis van mijn moeder.
Op 24 juni 2012 kreeg ik 5 smsjes van [verdachte] . Op 29 juni 2012 ontving ik wederom een sms van [verdachte] . Op 1 juli kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 2 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 8 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 9 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 10 juli 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 17 juli 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 20 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 27 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 28 juli 2012 kreeg ik 3 smsjes van [verdachte] . Op 4 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 14 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 15 augustus 2012 kreeg ik 4 smsjes van [verdachte] .
Op 17 augustus 2012 werd ik gebeld door [verdachte] . Ik heb duidelijk aangegeven dat onze relatie over was en dat ik liever had dat hij mij niet meer zou bellen. Op 17 augustus 2012 kreeg ik 4 smsjes van [verdachte] . Op 18 augustus 2012 ben ik meerdere keren telefonisch door [verdachte] bedreigd. Op 18 augustus 2012 was ik bij mijn moeder. Ik zag de bestelauto van [verdachte] staan. Ik zag dat [verdachte] in een portiek stond. Op 18 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 19 augustus 2012 werd ik gebeld door [verdachte] . Op 19 augustus 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 20 augustus 2012 heeft [verdachte] mij tweemaal gebeld. Op 20 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 27 augustus 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Ik ben die dag ook gebeld door [verdachte] . Op 29 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 2 september 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 13 september 2012 belde [verdachte] mij.
Op 14 september 2012 stond [verdachte] bij mijn moeder voor de deur. Ik was daar toen ook. Op 14 september 2012 werd ik 4 keer gebeld door [verdachte] uur. Op 15 september 2012 werd ik door [verdachte] gebeld. Op 15 september 2012 stond [verdachte] bij mijn moeder aan de deur te bellen. Mijn moeder woont aan de [b-straat 1] te Rotterdam. Op 17 september 2012 heb ik [verdachte] 3 keer aan de lijn gehad. Op 19 september 2012 ben ik gebeld door [verdachte] . Ik heb op 20 september 2012 een aware-systeem gekregen. Op 27 september 2012 stond [verdachte] weer bij mijn moeder voor de deur. Op 27 september 2012 heeft [verdachte] mij gebeld.
Op 28 september 2012 ben ik weer gebeld door [verdachte] . Op 1 oktober 2012 ben ik meerdere malen gebeld door [verdachte] . Op 15 oktober 2012 ben ik 6 keer gebeld door [verdachte] . Op 16 oktober 2012 ben ik 6 keer gebeld door [verdachte] . Ook heb ik die dag 2 sms'jes gekregen van [verdachte] . Op 17 oktober 2012 ben ik 4 keer gebeld door [verdachte] en heb ik een sms ontvangen. Op 18 oktober 2012 ben ik 9 keer door [verdachte] gebeld en heb ik een sms van hem gekregen. Op 19 oktober 2012 ben ik tweemaal door [verdachte] gebeld. Op 21 oktober 2012 ben ik tweemaal door [verdachte] gebeld en heb ik 3 smsjes van hem ontvangen.
Op 22 oktober 2012 stond [verdachte] bij mij voor de deur. Op 16 november 2012 stond [verdachte] bij mij voor de deur. Op 17 november 2012 zag ik [verdachte] bij mij in de straat staan. Op 18 november 2012 stond [verdachte] bij mij voor de deur. Op 19 november hoorde ik dat er meerdere keren werd aangebeld. Ik heb niet gereageerd. Van de buren hoorde ik dat zij [verdachte] hadden zien staan bij mijn woning. Op 20 november hoorde ik van de wijkagent dat hij [verdachte] in mijn straat had gezien. Op 20 november 2012 hoorde ik dat [verdachte] achter de deur stond.
Op 27 november 2012 zag ik dat [verdachte] reed in een groene bestelbus van het merk Fiat, type Ducato. Ik hoorde de deurbel en hoorde dat [verdachte] weer voor de deur stond. Ik heb duidelijk gemaakt dat ik geen contact meer wil. Ik heb mijn aware-alarmsysteem ingedrukt. Ik ben bang dat [verdachte] mij iets aan zal doen. Ik wil dat [verdachte] mij met rust laat.
5. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 16 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17EO-2013316500-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 16 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 15 oktober 2013 was ik bij mijn moeder. Mijn moeder woont op de derde verdieping aan de [b-straat 1] te Rotterdam. Ik hoorde dat mijn vriendin zei: 'Hij zit daar' en wees naar het trappenhuis. Ik zag via het kijkgaatje in de voordeur dat [verdachte] achter de deur stond. Ik hoorde dat er tegen de voordeur van de woning van mijn moeder werd getrapt. Ik schrok. Ik was enorm bang. Ik wil dat [verdachte] mij met rust laat. Mijn leven wordt beheerst door angst. [verdachte] beheerst mijn leven en maakt mij het leven zuur.
6. Een proces-verbaal van verhoor van een getuige d.d. 12 november 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nummer PL17C0-2013316500. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Als de op 12 november afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Naar aanleiding van de registratie 2012545549 d.d. 20 november 2012; Ja, 's nachts om 1 uur belde [verdachte] aan bij de voordeur. Ik keek door het raam en zag hem voor de deur staan.
Uw dochter heeft verklaard dat [verdachte] op 15 september 2012 omstreeks 23:41 weer bij u aanbelde? Hij heeft een keer om 23:00 aangebeld, maar de datum weet ik niet meer. Ik vroeg aan de buurman wie er voor de deur stond. De buurman vertelde dat het mijn schoonzoon, dus [verdachte] , was.
7. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17E0-2013308470-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 8 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 27 augustus 2013 is [verdachte] gezien in de omgeving van mijn werk. Ik zag [verdachte] langsrijden in zijn groene bestelbus van het merk Fiat, type Ducato. Ik zag ook dat hij kort daarna deze bestelbus voor de deur van mijn werk parkeerde. Op 5 september 2013 heb ik [verdachte] wederom in de omgeving van mijn werk gezien. Ik werkte toen op een ander adres, namelijk aan de [c-straat] te Rotterdam. Ik zag ook zijn groene Fiat bus weer staan. Op 30 september 2013 zag ik een bestelbus in mijn moeders straat staan. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur zat.
8. Een proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 17 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. Pl1E0-2013308470-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 17 oktober 2013 heb ik, verbalisant, als hulpofficier van justitie van Politie Rotterdam-Rijnmond te Rotterdam een klacht ontvangen terzake van stalking/belaging. De klacht werd gedaan door [betrokkene 1] . De klaagster verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17C0-2013316500-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 25 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik woon aan de [b-straat 1] te Rotterdam.
[betrokkene 1] is mijn dochter. Zij heeft al een hele tijd problemen met haar ex-man [verdachte] . Ik zie [verdachte] regelmatig bij mij in de straat. Zo heb ik hem deze maand al drie keer gezien. In de voorgaande maanden heb ik hem ook vaak gezien. Het klopt dat [verdachte] op 17 maart 2013 driemaal bij mijn woning is geweest ondanks het feit dat [verdachte] een straatverbod had. Er werd aangebeld en ik hoorde van mijn buurman dat mijn schoonzoon had aangebeld en na het aanbellen was weggerend. Op 11 oktober 2012 heeft [verdachte] voor mijn deur gestaan. Op 14 september 2012 stond [verdachte] voor mijn deur. Ik zag hem staan.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. Pl17C0-2013316500-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 17 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Mijn zus [betrokkene 1] wordt al een hele tijd bedreigd en gestalkt door haar ex-man [verdachte] . Op 15 oktober 2013 was ik bij mijn moeder thuis op de [b-straat 1] te Rotterdam. [betrokkene 1] was er ook. Een vriendin waarschuwde ons dat [verdachte] in het trappenhuis stond. [verdachte] bonkte op de deur. Ik zag dat [verdachte] voor de deur stond. Ondanks het straatverbod stond hij voor de deur.
11. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17C0-2013316500-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 15 oktober 2013 werden wij, verbalisanten, verzocht te gaan naar de [b-straat 1] te Rotterdam. Wij hoorden dat een vrouw riep: "Hij stond zojuist tegen de deur aan te trappen. Hij heeft een zwarte leren jas aan en heeft een kaal hoofd". In het portiek zagen wij een man staan met een zwarte jas aan en met een kaal hoofd. Deze man bleek te zijn [verdachte] . Wij hoorden dat [verdachte] tegen ons zei: "Ik heb inderdaad een straatverbod".
12. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17C0-2013316500-12. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
27 september 2012 [b-straat 1] Rotterdam
De navolgende mutatie werd opgemaakt:
"Gesproken met [verdachte] . Vandaag stond hij met zijn bedrijfsbus voor de deur".
27 december 2012 [a-straat 1] Rotterdam
De navolgende mutatie werd opgemaakt:
"Door de meldkamer gestuurd naar de [a-straat 1] . Zou een Aware melding van dat adres komen. [betrokkene 1] gaf aan dat de ex beneden aan de bel had gestaan. Zou rijden in een groene Fiat Ducato. Onderzoek in de omgeving leverde genoemd voertuig op. Bleek ex in het voertuig te zitten. Hem aangehouden".
5 september 2013 [d-straat 1] te Rotterdam
De navolgende mutatie werd opgemaakt:
"Kregen rapps melding van een aware alarm aan de [d-straat 1] te Rotterdam. Bleek dat ex voertuig in de straat van haar werk had geparkeerd. Ze had ex zelf niet gezien. Voertuig laten afposten. Na half uur stapte verdachte in en reed weg. Man hierop aangehouden".
13. Een geschrift, zijnde het vonnis van het team familie 1 van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2013. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Zaak-/rolnummer: 415790/13-17
Datum uitspraak: 13 februari 2013
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[betrokkene 1]
Tegen
[verdachte]
Partijen worden nader aangeduid als "de vrouw" respectievelijk "de man".
De voorzieningenrechter verbiedt de man om met ingang van de dag na die van de betekening van dit vonnis en vervolgens gedurende één jaar zich te bevinden in de [a-straat 1] te Rotterdam en de [b-straat 1] te Rotterdam.
Verbiedt de man om met ingang van de dag na die van de betekening van dit vonnis en vervolgens gedurende één jaar persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of op welke wijze dan ook contact op te nemen met de vrouw, haar moeder of andere naaste familieleden."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 3 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid, van het slachtoffer.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft in de periode van 3 maart 2012 tot en met 16 januari 2013 en in de periode van 5 maart 2013 tot en met 15 oktober 2013 de aangeefster meermalen telefonisch benaderd en berichten/teksten verstuurd. Daarnaast is de verdachte meermalen bij de woning van de aangeefster aan de [a-straat 1] te Rotterdam en die van haar moeder aan de [b-straat 1] te Rotterdam gezien. Zo is hij op 27 september 2012 alsmede begin januari 2013 voor de deur van de woning van de moeder van de aangeefster aangetroffen. Op 27 december 2012 is hij in de buurt van de woning van de aangeefster zelf gesignaleerd. Op 15 oktober 2013 is de verdachte naar eigen zeggen op de trap bij zijn schoonmoeder gaan zitten om het geluid van zijn kinderen te horen. Op 27 augustus 2013 en op 5 september 2013 is de verdachte in de omgeving van de werklocatie van de aangeefster aangetroffen.
Blijkens de gedragsaanwijzing van de officier van justitie gold met ingang van 28 november 2012 tot en met 25 februari 2013 een contactverbod met betrekking tot de aangeefster en/of personen, in haar directe omgeving. Eveneens gold op grond van die aanwijzing een locatieverbod voor de woning van de aangeefster.
Op 13 februari 2013 is voor de duur van één jaar een civielrechtelijk contactverbod van kracht geworden met betrekking tot de aangeefster, haar moeder en andere naaste familieleden alsmede een straatverbod voor bovengenoemde straten. Vast staat, dat de storing in de persoonlijke levenssfeer door de aangeefster niet werd gewenst. Ondanks dat de verdachte hiervan op de hoogte was, heeft hij zijn gedragingen voortgezet. Hierdoor heeft hij de aangeefster gedwongen feitelijk te dulden dat veelvuldig contact met haar werd gezocht en heeft hij aldus een wederrechtelijke inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer gemaakt. Dat de contacten van de verdachte volgens zijn zeggen overwegend zagen op het zien van zijn kinderen, doet aan die wederrechtelijkheid niet af. Voor de verdachte stonden hiervoor andere wegen ter beschikking, echter heeft hij daarvan geen of niet effectief gebruik gemaakt. De intensiteit, duur en frequentie van de contacten en de bezoeken door de verdachte, maken naar het oordeel van het hof dat sprake is van stelselmatigheid.
Gelet op het voorgaande acht het hof het onder 1 en 3 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
3.2.
Aangezien de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte
(i) in de bewezenverklaarde periode naar de woning van de aangeefster is gegaan, (ii) naar de woning van de moeder van de aangeefster is gegaan terwijl hij vermoedde dat die aangeefster daar aanwezig was, (iii) in deze periode wist dat er een civielrechtelijk contactverbod van kracht was en
(iv) naar het werk van de aangeefster is gegaan gevestigd op diverse locaties waarvan hij telkens wist op welke locatie zij werkzaam was, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.3.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 1 en 3 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte "wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer" van de aangeefster, ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.2.1.
Art. 285b, eerste lid, Sr luidt:
"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie."
4.2.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 27 juni 2000, Stb. 282 (strafbaarstelling van belaging), houdt onder meer in:
"Opzettelijk
In deze gedragsomschrijving hebben wij bewust de aanduiding 'opzettelijk' in de delictsomschrijving opgenomen. In het strafrecht is het zo, dat al datgene wat ná een dolusbepaling in een delictsomschrijving is opgenomen - dus alle objectieve bestanddelen - onder het bereik van het opzet valt. De dader moet op het moment van handelen kennis hebben gedragen van het bestaan van ieder bestanddeel afzonderlijk. In dit verband verwijzen wij naar T.J. Noyon, G.E. Langemeijer, Het Wetboek van Strafrecht, bewerkt door J. Remmelink, A.J.A. van Dorst, J.W. Fokkens en A.M. Machielse, Arnhem, suppl. 91 (maart 1997) aant. 9 pag. 55:
'De opzetaanduiding beheerst steeds de gehele omschrijving van het strafbare feit, zoals die daarna - na het opzet dus - volgt'.
Deze uitleg geldt met name voor Boek II, waarin de misdrijven zijn gedefinieerd. Het bestanddeel 'opzettelijk' hebben wij geplaatst na de bestanddelen 'wederrechtelijk' en 'stelselmatig'. Deze vallen dus niet onder het opzet. Hetgeen daarna in de delictsomschrijving wordt vermeld, valt er wel onder. (...)"
(Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 14-15)
4.4.
Het middel berust op de opvatting dat het opzet van de verdachte moet zijn gericht op de wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte wil sprake zijn van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr. Die opvatting is onjuist, zodat het middel in zoverre faalt.
4.5.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 september 2016.