Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
20 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2016 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvraag tot herziening was ingediend door J.W.H. Peters, advocaat te Amersfoort, namens de aanvrager, die in 1971 geboren is. De aanvrager was eerder door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar wegens diefstal, met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening beoordeeld aan de hand van de eisen die zijn gesteld in het Wetboek van Strafvordering, met name artikel 457 en 460.
De Hoge Raad stelt vast dat voor een herziening een nieuw feit moet worden aangetoond dat niet bekend was tijdens de eerdere rechtszittingen en dat ernstige twijfels oproept over de uitkomst van de zaak. De aanvraag moet bovendien voldoen aan strikte motiveringseisen, zoals het nauwkeurig omschrijven van het nieuwe feit en de redenen waarom dit feit tot een andere beslissing zou hebben geleid.
In dit geval voldeed de aanvraag niet aan de gestelde eisen. De Hoge Raad concludeert dat de aanvraag niet-ontvankelijk is, omdat deze niet voldoende gemotiveerd was en niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van zorgvuldige en gedetailleerde motivering bij herzieningsaanvragen.