Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats], Duitsland,
gevestigd te Den Haag,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Staalbankiers N.V. voor de schending van de zorgplicht bij de belegging van particulier vermogen in de zogenaamde 'notes' van Lehman Brothers. De eisers, beiden wonende in Duitsland, hebben cassatie ingesteld tegen een eerder arrest van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage en het arrest van het hof, waarin de feiten en het verloop van het geding in feitelijke instanties zijn uiteengezet. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink gevolgd, die tot verwerping van het beroep strekt. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van het middel niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Staalbankiers zijn begroot op een totaal van € 8.724,34.