In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door EBW Installatietechnieken B.V. tegen Pieter Tijmen Pel, curator in het faillissement van een aannemer. Het geschil betreft een aannemingsovereenkomst waarbij meerwerk en onderaannemers betrokken waren. Na de ontbinding van de overeenkomst en het faillissement van de aannemer ontstond er een geschil over de afrekening. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de rechtbank Gelderland en arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van EBW verworpen. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad houdt in dat EBW in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld, die aan de zijde van de curator zijn begroot op nihil.
Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.