Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Hollandvan 23 februari 2016, nrs. HAA 15/3290 en 15/3291, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 1 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 23 februari 2016. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarbij de Hoge Raad heeft beoordeeld of de aangevoerde klachten voldoende zijn om tot behandeling in cassatie over te gaan. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld kennelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit leidt tot de beslissing om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.