In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genomen op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De belanghebbende heeft op 24 februari 2016 een uitspraak van de Centrale Raad ontvangen, waartegen hij cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld. Volgens artikel 87f van de WAO kan er beroep in cassatie worden ingesteld tegen uitspraken van de Centrale Raad, maar de Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep niet is ingesteld op basis van schending of verkeerde toepassing van de relevante bepalingen van de WAO. Hierdoor kunnen de klachten van de belanghebbende niet leiden tot cassatie.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in overweging genomen en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in stand blijft. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 16 september 2016.