Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Overijsselvan 26 februari 2016, nr. AWB 15/110, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 19 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure, geregistreerd onder nummer 16/01882. Het beroep in cassatie was ingesteld door een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 26 februari 2016, met nummer AWB 15/110. De Rechtbank had eerder op 19 juni 2015 een uitspraak gedaan waartegen verzet was aangetekend door de belanghebbende. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.