Uitspraak
[X]te [Z], Frankrijk (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 23 februari 2016, nr. BK-15/00363, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 11 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [Z], gevestigd in Frankrijk, tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 23 februari 2016, nr. BK-15/00363, die betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 11 september 2015. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en is ondertekend door de raadsheren.