Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
9 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, geboren in 1986. Het beroep was gericht tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2015. De verdachte had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet kon worden ontvangen in het beroep, omdat de termijnoverschrijding niet was hersteld door een raadsman die een schriftuur had ingediend. Hierdoor werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.