ECLI:NL:HR:2016:207

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
14/05026
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep bij ontbreken van appelmemorie en de gevolgen voor de cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat er geen appelschriftuur was ingediend. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er wel degelijk een schriftuur houdende grieven is ingediend, zij het per fax. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkheid van de verdachte onterecht was. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

De zaak betreft een beroep in cassatie van de verdachte, die werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.W.L.A.M. Koppen. De Advocaat-Generaal, P.C. Vegter, had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugverwijzing. De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. van Vliet, in overweging genomen, waarbij werd gekeken naar de ingediende stukken en de communicatie met de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van de stukken voldoende grond bood voor het vermoeden dat de schriftuur wel was ingediend, wat leidde tot de beslissing om de zaak terug te verwijzen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in hoger beroep en de gevolgen van het ontbreken van een formele appelmemorie. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid in hoger beroep en de rol van ingediende stukken in cassatieprocedures.

Uitspraak

9 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/05026
IF/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 september 2014, nummer 20/002406-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel keert zich tegen 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde hoger beroep.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte mede op de grond dat door hem geen schriftuur houdende grieven is ingediend, niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. N. van Vliet, advocate te Breda.
(...)
De raadsvrouw deelt mede:
(...) Ik ben niet gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. (...) In eerste aanleg is hij verschenen en hij heeft er doelbewust voor gekozen hoger beroep in te stellen. (...)
Vervolgens deelt de advocaat-generaal mede:
Ik vorder dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven."
2.3.
In het middel wordt gesteld dat door de raadsvrouwe van de verdachte een schriftuur in de zin van art. 410 Sv is ingediend bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant betreffende het in de onderhavige zaak gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juli 2013.
Ter staving van deze stelling zijn aan de cassatieschriftuur kopieën gehecht van:
(i) een schrijven van 22 juli 2013 van de raadsvrouwe van de verdachte, mr. N. van Vliet, gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Dit schrijven houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Uw ref: 02/072707-13
(...)
Cliënt heeft in onderhavige zaak hoger beroep ingesteld. Bijgaand doe ik u de grieven toekomen. Kortheidshalve verwijs ik u naar de inhoud. Ik verzoek u vriendelijk zorg te dragen voor verdere verwerking."
(ii) een ondertekend Grievenformulier onder meer inhoudende:
"Naam [verdachte]
Voorna(a)m(en) [voornaam verdachte]
(...)
Parketnummer 02-072707-13
Datum hoger beroep 19-juli-2013
(...)
Datum 22-juli-2013."
Op het formulier is het vakje voor de voorgedrukte woorden "ik heb bezwaren tegen de (hoogte van) de opgelegde straf" aangekruist.
(iii) een Communicatie Resultatenrapport waarin is afgedrukt het hiervoor onder (i) vermelde schrijven. Uit dit communicatie resultatenrapport kan worden afgeleid dat voormeld schrijven op 22 juli 2013 tezamen met andere pagina's om 7:59 uur per fax is verzonden naar het faxnummer van de strafgriffie van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant met bij "Result" de vermelding "OK".
2.4.
Het Hof heeft mede op de grond dat door de verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend, de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. De inhoud van de onder 2.3 vermelde stukken biedt echter voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat namens de verdachte een schriftuur houdende grieven is ingediend. Op grond hiervan moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat een dergelijke schriftuur wel is ingediend.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 februari 2016.