Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
13 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 24 september 2014 werd gewezen in een strafzaak met nummer 21/003077-12. De zaak betreft een economische overtreding met betrekking tot het slopen van asbest en de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. De verdachte, geboren in 1964, werd in eerste instantie geconfronteerd met beschuldigingen die voortvloeien uit de verboden gedragingen die aan de rechtspersoon zouden zijn toegerekend. Het hof oordeelde echter dat deze gedragingen niet aan de rechtspersoon konden worden toegerekend, wat leidde tot vrijspraak van de feitelijk leidinggevende. De Advocaat-Generaal bij het Hof, A.J. Machielse, heeft in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd, en de raadsman van de verdachte, N.A. Heidanus, heeft het beroep tegengesproken. De Hoge Raad heeft op 13 september 2016 het beroep verworpen, waarbij werd vastgesteld dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien het middel geen rechtsvragen opriep die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.