ECLI:NL:HR:2016:2053

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
16/01865
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in huurzaak met betrekking tot betalingsverplichtingen en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een huurgeschil. De eiser, handelend onder de naam [A], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 22 december 2015 was gewezen. De huurder had in de onderliggende procedure verzocht om vermindering van de huurprijs en schadevergoeding wegens gebreken aan het gehuurde, maar het hof had de huurder in het ongelijk gesteld. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat de huurder niet-ontvankelijk verklaard diende te worden op basis van artikel 80a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de huurder geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de huurder klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk en veroordeelde de huurder in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verhuurder op nihil werden begroot. Dit arrest is gewezen door de raadsheren van de Hoge Raad, met A.M.J. van Buchem-Spapens als voorzitter, en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

9 september 2016
Eerste Kamer
16/01865
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], tevens handelend onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de huurder en de verhuurder.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 2025644 CV EXPL 13-16995 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2013 en 6 juni 2014;
b. de arresten in de zaak 200.160.351/01 van het gerechtshof Den Haag van 16 juni 2015 en 22 december 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 22 december 2015 heeft de huurder beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de verhuurder is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 80a RO.
De advocaat van de huurder heeft bij brief van 29 juni 2016 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3.1 - 6).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt de huurder in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de verhuurder begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
9 september 2016.