Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
9 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het cassatierekest is aan het arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het gevolg van het feit dat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.