In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure (nr. 16/00970) waarbij het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 februari 2016, die betrekking had op een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De belanghebbende had een beroep op betalingsonmacht gedaan met betrekking tot het griffierecht, maar heeft niet voldaan aan de verzoeken van de griffier om aanvullende informatie te verstrekken. Ondanks herhaalde aanmaningen en de mogelijkheid om het griffierecht te betalen, heeft de belanghebbende geen actie ondernomen. De Hoge Raad oordeelde dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 9 september 2016.