ECLI:NL:HR:2016:203

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
14/03929
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding en wettelijke rente in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het Hof met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. De Hoge Raad oordeelde dat de ingangsdata voor de wettelijke rente, zoals vastgesteld door de Rechtbank, niet in hoger beroep waren bestreden en dat een nieuw verweer hierover in cassatie niet kon worden gevoerd. De Hoge Raad herstelde een kennelijke misslag met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente over de vordering van [betrokkene 2]. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof om de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, maar met de correctie van de ingangsdatum van de wettelijke rente voor [betrokkene 2]. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de eerdere beslissingen van het Hof en de Rechtbank in stand blijven, behalve waar het betreft de correctie van de ingangsdatum van de wettelijke rente.

Uitspraak

9 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/03929
CB/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 juli 2014, nummer 23/001295-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot - samengevat - vernietiging van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alsook de beslissing tot de oplegging van de hen betreffende maatregelen tot schadevergoeding, doch uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd de vergoeding van de wettelijke rente toe te kennen met ingang van de dag waarop de schade is ingetreden en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft bepaald dat het toegewezen bedrag van de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en de schadevergoedingsmaatregelen die aan de verdachte ten behoeve van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn opgelegd, vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 13 december 2010 en 21 maart 2009. Daartoe is aangevoerd dat die vorderingen (gedeeltelijk) betrekking hebben op schades die pas op een later moment zijn ontstaan.
3.2.1.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.140,26. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.819,76. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Met de rechtbank overweegt het hof dat de kosten voor eigen vervoer van [betrokkene 1] weliswaar geruime tijd na het bewezen verklaarde zijn gemaakt, maar dat de noodzaak om deze kosten te maken als gevolg van het bewezen verklaarde voldoende vaststaat. Deze noodzaak ontstond immers nadat het vermoeden van misbruik van [betrokkene 1] was ontstaan, omdat het vertrouwen van [betrokkene 1] en haar ouders ernstig door de verdachte was geschonden. Net als de rechtbank begroot het hof deze kosten, gezien het feit dat in de vordering geen rekening is gehouden met schoolvrije dagen, schattenderwijs op € 300,-. Eveneens acht het hof toewijsbaar de reiskosten van € 19,76 in verband met bezoek aan haar advocaat.
Evenals de rechtbank begroot het hof de immateriële schade op grond van de thans bekende gegevens op een bedrag van € 1.500,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.783,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.033,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Met de rechtbank acht het hof de gemaakte parkeerkosten van € 33,90 toewijsbaar.
Evenals de rechtbank begroot het hof de immateriële schade op grond van de thans bekende gegevens op een bedrag van € 1.000,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
(...)
Beslissing
(...)
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.819,76 (duizend achthonderdnegentien euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 319,76 (driehonderdnegentien euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 1], een bedrag te betalen van € 1.819,76 (duizend achthonderdnegentien euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 319,76 (driehonderdnegentien euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 (achtentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.033,90 (duizend drieëndertig euro en negentig cent) bestaande uit € 33,90 (drieëndertig euro en negentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 2], een bedrag te betalen van € 1.033,90 (duizend drieëndertig euro en negentig cent) bestaande uit € 33,90 (drieëndertig euro en negentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
3.2.2.
Het vonnis van de Rechtbank houdt in:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
(...)
Oordeel van de rechtbank
(...)
De rechtbank zal zodoende de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.819,76, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2010, de datum van de melding bij de politie van het strafbare feit, nu niet kan worden vastgesteld dat voormelde schade eerder is geleden.
(...)
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2]
(...)
Oordeel van de rechtbank
(...)
De rechtbank zal zodoende de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.033,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2011, de datum van het intakegesprek bij de politie, nu niet kan worden vastgesteld dat voormelde schade eerder is geleden.
(...)
11. Beslissing
De rechtbank:
(...)
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij
[betrokkene 1] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen aan (de wettelijk vertegenwoordiger van) [betrokkene 1] van een bedrag van € 1.890,26 (eenduizend en acht honderd en negentig euro en zes en twintig cent) als schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2010 tot de dag der algehele voldoening;
(...)
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen aan (de wettelijk vertegenwoordiger van) [betrokkene 2] van een bedrag van € 1.033,90 (eenduizend en drie en dertig euro en negentig cent als schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening."
3.3.
Blijkens de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep is aldaar noch door de verdachte noch door zijn raadsman aangevoerd dat een gedeelte van de schade waarvan door de benadeelde partijen vergoeding wordt gevorderd, is ingetreden op een later moment dan de data die door de Rechtbank zijn vastgesteld als ingangsdatum van de wettelijke rente. Zo een verweer kan niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd, aangezien de beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard zou vergen. Ook bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel kon het Hof ervan uitgaan dat de door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geleden schade is ingetreden op de data die door de Rechtbank - in hoger beroep niet bestreden - als ingangsdata voor de wettelijke rente zijn vastgesteld.
3.4.
Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
3.5.
Gelet op de hiervoor onder 3.2.1 weergegeven overwegingen van het Hof en de onder 3.2.2 weergegeven overwegingen van de Rechtbank is kennelijk als gevolg van een misslag met betrekking tot de vordering van [betrokkene 2] de ingangsdatum van de wettelijke rente niet op 21 maart 2011 maar op 21 maart 2009 bepaald. De Hoge Raad zal deze misslag herstellen.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verstaat het dictum in de bestreden uitspraak aldus dat:
(i) het aan de benadeelde partij [betrokkene 2] toegekende bedrag aan schadevergoeding van € 1033,90 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening;
(ii) de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [betrokkene 2] van € 1033,90 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 februari 2016.