ECLI:NL:HR:2016:1926

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
12/02816
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen heffing griffierecht en medeaansprakelijkheid opvolgend advocaat

In deze zaak gaat het om een verzet tegen de heffing van griffierecht, waarbij de vraag centraal staat of een opvolgend advocaat medeaansprakelijk is voor het griffierecht dat is vastgesteld op basis van een proceshandeling verricht door de voorgaande advocaat. De zaak betreft de advocaat Mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, die zich als opvolgend advocaat voor Framroad Ltd heeft gesteld nadat de eerdere advocaat, Mr. F.-N. Grooss, zich had onttrokken. De griffier had het griffierecht voorlopig vastgesteld op € 728, maar later definitief op € 6.047. Beelaerts van Blokland heeft verzet aangetekend tegen de beslissing van de griffier, die hem aansprakelijk stelde voor het verschil van € 5.319. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de medeaansprakelijkheid van de advocaat rust op degene die optreedt op het moment dat de proceshandeling wordt verricht die de verplichting tot betaling van het griffierecht in het leven roept. Aangezien Beelaerts van Blokland niet op de eerste roldatum optrad, kan hij niet medeaansprakelijk worden gehouden. De Hoge Raad verklaart het verzet gegrond en bepaalt dat het door Beelaerts van Blokland betaalde aanvullende griffierecht zal worden gerestitueerd.

Uitspraak

12 augustus 2016
Eerste Kamer
12/02816
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
Mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland,
voormalig advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden en kantoorhoudende te Den Haag,
OPPOSANT op de voet van art. 29 lid 1 Wet griffierechten in burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) tegen een beslissing van de griffier van de Hoge Raad.

1.Feiten en procesverloop

Deze zaak betreft een verzet op de voet van art. 29 Wgbz. Uitgegaan kan worden van het volgende.
  • i) Mr. F.-N. Grooss heeft als advocaat bij de Hoge Raad in deze zaak Framroad Ltd bijgestaan. De namens laatstgenoemde uitgebrachte cassatiedagvaarding dateert van 7 mei 2012. De zaak heeft voor de eerste maal gediend op 6 juni 2012.
  • ii) De griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft bij brief van 11 juni 2012 aan mr. Grooss laten weten:
“Hierbij deel ik u mede dat ik het op grond van artikel 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) door uw cliënt(en) verschuldigde vastrecht aan de hand van de gedingstukken waarover ik thans beschik, slechts voorlopig kan vaststellen. Het voorlopig griffierecht heb ik vastgesteld op € 728,--.
(…)
Het griffierecht wordt definitief vastgesteld uiterlijk op het moment waarop ik over het volledig procesdossier beschik. Dit zal zijn wanneer de Procureur-Generaal, na zijn conclusie te hebben genomen, het dossier aan de Hoge Raad zendt, gewoonlijk 6 à 8 weken voor de uitspraak van de Hoge Raad. Op dat moment, in ieder geval zo tijdig dat u voor de uitspraak van de Hoge Raad op het cassatieberoep gebruik kan maken van de verzetmogelijkheid van artikel 29 Wgbz, zal ik u ook mijn beslissing terzake toesturen.”
  • iii) Op 23 mei 2013 heeft mr. Grooss zich aan de behandeling van de zaak onttrokken. Op 27 juni 2013 heeft mr. Beelaerts van Blokland (hierna: opposant) zich als advocaat bij de Hoge Raad voor Framroad gesteld.
  • iv) De Procureur-Generaal heeft op 20 september 2013 geconcludeerd.
  • v) De griffier heeft, na ontvangst van het procesdossier, gelet op het financiële belang van de zaak, het door Framroad verschuldigde griffierecht definitief vastgesteld op € 6.047,--. Hij heeft opposant bij brief van 16 oktober 2013 hiervan op de hoogte gesteld, en hem medegedeeld dat het verschil van € 5.319,-- tussen het voorlopig vastgestelde griffierecht en het definitief vastgestelde bedrag nog door opposant moest worden voldaan.
  • vi) Opposant heeft zich bij brief van 4 november 2013 aan de behandeling van de zaak onttrokken. De Hoge Raad heeft op 8 november 2013 uitspraak gedaan.
  • vii) Na een tweetal aanmaningen en correspondentie over de mogelijkheid van een betalingsregeling, heeft opposant op 30 november 2015 het openstaande bedrag aan griffierecht voldaan.
Opposant heeft op 24 december 2015 een verzetschrift als bedoeld in art. 29 Wgbz ingediend.
De griffier heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het verzet.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot gegrondverklaring van het verzet, voor zover de griffier opposant als opvolgend advocaat medeaansprakelijk heeft gehouden voor de naheffing van het griffierecht, en tot vernietiging van het besluit van de griffier van 16 oktober 2013 dat opposant het bedrag waarmee het definitief vastgestelde griffierecht het voorlopige griffierecht overtreft, als opvolgend advocaat dient te voldoen.

2.Beoordeling van het verzet

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of een advocaat in cassatie die optreedt nadat de oorspronkelijke advocaat zich aan de behandeling van de zaak heeft onttrokken, op de voet van art. 28 Wgbz medeaansprakelijk is voor de voldoening van het verschil tussen het aan het begin van de procedure voorlopig vastgestelde griffierecht en het griffierecht dat definitief is vastgesteld nadat deze opvolgend advocaat zich in de procedure heeft gesteld.
2.2
Art. 3 Wgbz bepaalt, voor zover hier van belang, dat in dagvaardingszaken op de eerste roldatum van elke eiser een griffierecht wordt geheven. De hoogte van
het griffierecht wordt volgens art. 10 Wgbz, voor zover hier van belang, bepaald aan de hand van de vordering.
Op grond van art. 28 Wgbz is de advocaat van een partij medeaansprakelijk voor de voldoening van het griffierecht.
2.3
In het stelsel van de Wgbz, voor zover hier van belang, wordt het griffierecht door een partij verschuldigd bij de eerste uitroeping van de zaak of op de eerste roldatum. Dit brengt mee dat de medeaansprakelijkheid van een advocaat op de voet van art. 28 Wgbz rust en blijft rusten op degene die als zodanig voor die partij optreedt op het moment dat de proceshandeling wordt verricht waardoor de verplichting tot betaling van het griffierecht ontstaat. Deze advocaat draagt immers de verantwoordelijkheid voor het verrichten van die proceshandeling. De tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van de Wgbz bieden geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de medeaansprakelijkheid van art. 28 Wgbz daarnaast zou komen te rusten op de advocaat die in een procedure voor een partij gaat optreden nadat de proceshandeling is verricht die de verplichting tot betaling van het griffierecht in het leven heeft geroepen.
2.4
Het voorgaande betekent dat de medeaansprakelijkheid van art. 28 Wgbz niet rust op opposant, aangezien opposant op de eerste roldatum, toen het griffierecht verschuldigd is geworden, niet in het geding optrad als de advocaat bij de Hoge Raad van Framroad Ltd. Het verzet is gegrond.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het verzet gegrond;
bepaalt dat de griffier het door opposant betaalde aanvullende griffierecht zal restitueren.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
12 augustus 2016.