ECLI:NL:HR:2016:1921

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
15/05976
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een belastingaanslag voor het jaar 2009. De belanghebbende had eerder verzet aangetekend tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op 22 januari 2015 een beslissing had genomen over de opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De Rechtbank had op 24 november 2015 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende.

De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 3 februari 2016 per aangetekende brief gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet tijdig was voldaan, heeft de griffier op 27 mei 2016 de belanghebbende de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de betaling niet tijdig had plaatsgevonden. De belanghebbende gaf aan dat zijn financiële situatie op dat moment onvoldoende was om het griffierecht te betalen. Echter, hij heeft niet tijdig kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht, zoals eerder vastgesteld door de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende niet in verzuim was geweest en dat er geen grond was voor het oordeel dat hij niet in staat was om het griffierecht te betalen. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12 augustus 2016
nr. 15/05976
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Gelderlandvan 24 november 2015, nr. AWB 14/801, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 22 januari 2015 betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 3 februari 2016, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL op 8 februari 2016 is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres in [Q], gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 27 mei 2016 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. In reactie hierop schrijft belanghebbende dat zijn financiële capaciteit op dit moment onvoldoende is om het griffierecht te kunnen betalen. Voor zover dit moet worden opgevat als een beroep op betalingsonmacht, heeft belanghebbende niet voor het einde van de gestelde betalingstermijn aan de griffier kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan het criterium voor betalingsonmacht zoals weergegeven in onderdeel 2.3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, nr. 14/05176, ECLI:HR:NL:2015:354, BNB 2015/197.
Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 19 juni 2016 voor het overige aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.