In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 oktober 2015, nr. BK-14/01400. Dit hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 13/1031) die betrekking had op de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Liesveld voor het jaar 2012, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenwaard heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.