ECLI:NL:HR:2016:1913

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
11 augustus 2016
Zaaknummer
14/03194
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake douanerechten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De belanghebbende, aangeduid als [X] B.V., had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 15 mei 2014, waarin het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van de belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over uitnodigingen tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende waren uitgereikt.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de belanghebbende slaagde op de gronden die eerder waren vermeld in een ander arrest van dezelfde datum, met nummer 14/03196. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Gerechtshof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, waarbij het Hof de eerdere uitspraak moet heroverwegen in het licht van het arrest van de Hoge Raad.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de cassatieprocedure. De kosten van het geding in cassatie zijn vastgesteld op een zesde van € 2976, wat neerkomt op € 496 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is de Staatssecretaris verplicht om het griffierecht van € 493 aan de belanghebbende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die in douanerechtelijke procedures in acht moet worden genomen en de mogelijkheid voor belanghebbenden om in cassatie te gaan tegen uitspraken van hogere rechters.

Uitspraak

12 augustus 2016
nr. 14/03194
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 15 mei 2014, nr. 12/00327, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 10/2854) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van douanerechten.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 14/03196 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 14/03181, 14/03191, 14/03192, 14/03196 en 14/03224 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 493, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een zesde van € 2976, derhalve € 496, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.