In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De belanghebbende, aangeduid als [X] B.V., had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 15 mei 2014, waarin het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van de belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over uitnodigingen tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende waren uitgereikt.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de belanghebbende slaagde op de gronden die eerder waren vermeld in een ander arrest van dezelfde datum, met nummer 14/03196. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Gerechtshof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, waarbij het Hof de eerdere uitspraak moet heroverwegen in het licht van het arrest van de Hoge Raad.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de cassatieprocedure. De kosten van het geding in cassatie zijn vastgesteld op een zesde van € 2976, wat neerkomt op € 496 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is de Staatssecretaris verplicht om het griffierecht van € 493 aan de belanghebbende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die in douanerechtelijke procedures in acht moet worden genomen en de mogelijkheid voor belanghebbenden om in cassatie te gaan tegen uitspraken van hogere rechters.