ECLI:NL:HR:2016:1905

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
11 augustus 2016
Zaaknummer
15/05884
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag voor het jaar 2015. De Rechtbank had op 1 oktober 2015 uitspraken gedaan, waartegen de belanghebbende verzet had aangetekend.

De Hoge Raad oordeelde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichting om het griffierecht te betalen. De griffier had de belanghebbende herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de betalingsonmacht te onderbouwen en had de termijn voor betaling van het griffierecht verlengd. Ondanks deze mogelijkheden heeft de belanghebbende geen gebruik gemaakt van de geboden kansen om het griffierecht te voldoen.

De Hoge Raad concludeerde dat, op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep in cassatie niet-ontvankelijk was. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is ondertekend door raadsheer Groeneveld, aangezien de voorzitter, C. Schaap, verhinderd was om te ondertekenen.

Uitspraak

12 augustus 2016
nr. 15/05884
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 9 november 2015, nrs. SGR 15/4823 V en SGR 15/4824 V, op de verzetten van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank van 1 oktober 2015 betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2015 opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 20 januari 2016 in de gelegenheid gesteld de daarbij gevoegde verklaring omtrent afwezigheid van vermogen binnen twee weken na dagtekening van die brief, volledig ingevuld en ondertekend aan de Hoge Raad terug te zenden. Naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende heeft de griffier bij aangetekende brief van 28 januari 2016, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, de in de brief van 20 januari 2016 gestelde termijn verlengd tot 18 februari 2016. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij brief van 15 maart 2016 heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Tevens is in die brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 15 april 2016, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 17 mei 2016, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. Groeneveld.