Uitspraak
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 27 juli 2015, nr. SGR 14/9861 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 28 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [Z] tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 27 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzetprocedure, waarbij belanghebbende zich had verzet tegen een eerdere uitspraak van 28 mei 2015. Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klacht beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de klacht geen nadere motivering behoeft, omdat deze niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraak van de Rechtbank in stand blijft.