Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beslissing
2 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarin het Hof verzuimd had om te bevelen dat bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis zou worden toegepast. De advocaat van de verdachte, mr. Th.J. Kelder, had middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest waren gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde dat de Hoge Raad de vervangende hechtenis zou bepalen en het beroep voor het overige zou verwerpen.
De Hoge Raad beoordeelde de middelen en oordeelde dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het derde middel, dat betrof het verzuim van het Hof om vervangende hechtenis te bevelen, werd als niet relevant beoordeeld, omdat het belang dat het middel beoogde niet kon worden bereikt door vernietiging van de bestreden uitspraak.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.