ECLI:NL:HR:2016:179

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
15/01634
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim tot bevelen van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarin het Hof verzuimd had om te bevelen dat bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis zou worden toegepast. De advocaat van de verdachte, mr. Th.J. Kelder, had middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest waren gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde dat de Hoge Raad de vervangende hechtenis zou bepalen en het beroep voor het overige zou verwerpen.

De Hoge Raad beoordeelde de middelen en oordeelde dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het derde middel, dat betrof het verzuim van het Hof om vervangende hechtenis te bevelen, werd als niet relevant beoordeeld, omdat het belang dat het middel beoogde niet kon worden bereikt door vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

2 februari 2016
Strafkamer
nr. S 15/01634
CeH/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 februari 2015, nummer 21/002945-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de vervangende hechtenis, verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, zal bepalen en het beroep voor het overige zal verwerpen.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd om te bevelen dat bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis zal worden toegepast.
3.2.
Blijkens de toelichting strekt het middel, dat berust op de loutere veronderstelling dat het Hof "mogelijk bewust" heeft afgezien van de verplichting om bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis te bevelen in verband met de aangevoerde slechte gezondheid van de betrokkene, ertoe na vernietiging en terugwijzing aan het Hof de vraag voor te leggen of het Hof "het aangewezen acht dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ook indien dit de (reële) mogelijkheid van vervangende hechtenis impliceert". Het belang dat het middel beoogt te dienen kan niet worden bereikt door vernietiging van de bestreden uitspraak ter zake van het verzuim vervangende hechtenis op te leggen, zodat het middel wegens gebrek aan belang niet tot cassatie kan leiden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 februari 2016.