ECLI:NL:HR:2016:172

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
14/02597
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belang van strafvordering bij teruggave van inbeslaggenomen goederen en gelden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de teruggave van inbeslaggenomen goederen en gelden. De klager had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij verzocht om teruggave van goederen die op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag waren genomen. De Rechtbank Midden-Nederland had het klaagschrift ongegrond verklaard, met de overweging dat zij onvoldoende gegevens had om het klaagschrift gegrond te verklaren. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet de juiste maatstaf had toegepast bij haar beoordeling. De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van de Rechtbank ontoereikend was gemotiveerd, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met het belang van de klager en de voortgang van het strafonderzoek. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de strafvordering en de rechten van de klager in het kader van inbeslagname.

Uitspraak

2 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/02597 B
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 6 mei 2014, nummer RK 14/778, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift van de klager.
2.2.
De bestreden beschikking houdt als beslissing en motivering van de Rechtbank het volgende in:
"Overwegingen
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in een strafzaak dan wel het voortduren van het beslag nodig is voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.
De raadsman van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat de verdediging door het horen van de moeder van klager de herkomst van de goederen en gelden van klager kan onderbouwen en dat het Openbaar Ministerie de stelling dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen niet kan onderbouwen. De inbeslagname dient geen redelijk doel meer, reden waarom de in beslag genomen goederen en gelden aan klager dienen te worden teruggegeven, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave en daartoe aangevoerd dat in de onderliggende strafzaak klager wordt verdacht van witwassen en het onderzoek nog volop gaande is. Het Openbaar Ministerie is op de hoogte van de zienswijze van de moeder dat zij het geld aan klager zou hebben gegeven, maar het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat klager veel meer geld uitgeeft dan hij van zijn moeder krijgt en heeft gekregen. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat in de strafzaak de rechter tot het oordeel komt dat de in beslag genomen goederen en gelden verbeurd verklaard dienen te worden, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat er kennelijk een strafonderzoek loopt tegen klager naar aanleiding van een verdenking van witwassen. Ter zitting van de raadkamer heeft de moeder van klager als getuige een verklaring afgelegd over de legale herkomst van de gelden die aan klager toebehoren. De rechtbank heeft verder geen beschikking over het dossier in de strafzaak dan wel over enig stuk uit dat dossier.
De rechtbank is van oordeel dat zij thans op basis van de stukken waar de rechtbank wel de beschikking over heeft en rekening houdend met het nog lopende strafonderzoek onvoldoende gegevens heeft om het klaagschrift gegrond te kunnen verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich op dit moment tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen."
2.3.
De Rechtbank had te beoordelen of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de onder de klager op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen goederen en gelden. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat "zij thans (...) onvoldoende gegevens heeft om het klaagschrift gegrond te kunnen verklaren". Aldus heeft de Rechtbank niet de aan te leggen maatstaf toegepast, zodat de beslissing tot ongegrondverklaring van het beklag ontoereikend is gemotiveerd.
2.4.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 februari 2016.