ECLI:NL:HR:2016:170

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
15/00034
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over teruggave van inbeslaggenomen goederen aan een ander dan de klaagster

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank een last tot teruggave van inbeslaggenomen goederen aan een ander dan de klaagster heeft gegeven. De klaagster, geboren in 1968, heeft een klaagschrift ingediend met betrekking tot de teruggave van goederen die onder wijlen [betrokkene 1] in beslag zijn genomen. De rechtbank oordeelde dat de goederen aan de vereffenaar van de boedel moesten worden teruggegeven, omdat het onduidelijk was wie als rechthebbende moest worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat de wet geen mogelijkheid biedt voor teruggave aan iemand anders dan degene die het klaagschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft ten onrechte de teruggave aan een ander gelast, maar het middel leidt niet tot cassatie omdat de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat de klaagster niet als rechthebbende kan worden aangemerkt. De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat de klaagster geen belang heeft bij vernietiging en terugwijzing van de beschikking.

Uitspraak

2 februari 2016
Strafkamer
nr. S 15/00034 B
KD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 december 2014, nummer RK 13/742, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. A.M.J. Comans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank met betrekking tot de in de bestreden beschikking onder C genoemde goederen, die onder wijlen [betrokkene 1] in beslag genomen waren, ten onrechte een last tot teruggave aan een ander dan de klaagster heeft gegeven.
2.2.
Het oordeel van de Rechtbank houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Gelet op de conclusie van de officier van justitie tot gegrondverklaring, opheffing van het beslag en de teruggave, kan de rechtbank niet meer treden in de beoordeling van de vraag of enig strafvorderlijk belang in de weg staat aan teruggave. Hiermee staat vast dat de rechtbank moet komen tot een gegrondverklaring van het klaagschrift.
Evenwel ziet de rechtbank zich thans voor de vraag gesteld aan wie het beslag als genoemd onder C in de conclusie van het openbaar ministerie feitelijk moet worden teruggegeven.
Bij de beantwoording van deze vraag acht de rechtbank van belang dat de goederen als genoemd onder C bij wijlen [betrokkene 1] in beslag zijn genomen. Het is echter onduidelijk wie als rechthebbende moet worden aangemerkt. Alle omstandigheden in aanmerking nemend gaat de rechtbank er vanuit dat de goederen behoren tot de boedel. Voorts is van belang dat de rechtbank een vereffenaar van de boedel heeft benoemd welke in de plaats van de erfgenamen treedt overeenkomstig de betreffende bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, in het bijzonder artikel 4:203 BW.
Namens klaagster is naar voren gebracht dat zij als erfgenaam (weduwe) de rechthebbende is en dat de goederen dus aan haar toekomen. De rechtbank is van oordeel dat klaagster dit standpunt niet aannemelijk heeft gemaakt. Wat aan klaagster rechtens toekomt in de hoedanigheid van erfgenaam, zal haar ook via de vereffenaar toekomen.
Alle omstandigheden overziend is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de teruggave aansluiting moet worden gezocht bij de strafvorderlijke hoofdregel van teruggave aan de beslagene, in casu wijlen [betrokkene 1] , en gezien de benoeming van de vereffenaar, aan deze vereffenaar.
De rechtbank beslist als hierna te melden.
DE BESLISSING:
De rechtbank verklaart het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van de goederen als genoemd onder A en B in de conclusie van het openbaar ministerie aan klaagster en de goederen als genoemd onder C in de conclusie van het openbaar ministerie aan [betrokkene 2] in de hoedanigheid van vereffenaar van de boedel van de beslagene."
2.3.1.
De wet kent wat betreft de beklagprocedure als bedoeld in het vierde boek, titel IX, van het Wetboek van Strafvordering niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend. De Rechtbank heeft ten onrechte de teruggave van de desbetreffende inbeslaggenomen goederen aan een ander dan de klaagster gelast. De Rechtbank had te dezen zodanige last niet mogen geven.
2.3.2.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld. Tot cassatie kan dit evenwel niet leiden. In de beoordeling van het klaagschrift ligt als het oordeel van de Rechtbank besloten dat de klaagster niet redelijkerwijs als rechthebbende op de onder C genoemde goederen kan worden aangemerkt. Over dit oordeel klaagt het middel niet. Bij vernietiging en terugwijzing heeft de klaagster dan ook geen belang, nu de Rechtbank op grond van dat oordeel het klaagschrift in zoverre ongegrond had dienen te verklaren.
2.4.
Gelet hierop zal de Hoge Raad - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 februari 2016.