Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
12 januari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was bij verstek veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Maastricht tot een geldboete van € 250,- wegens vernieling. Na deze veroordeling heeft de verdachte hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Het Hof oordeelde dat de schriftelijke opgave van de verdachte, waarin hij aangaf niet op de hoogte te zijn van de zitting in eerste aanleg vanwege een verhuizing, niet als een inhoudelijke grief kon worden aangemerkt. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als een onjuiste rechtsopvatting beschouwd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere jurisprudentie en de eisen die aan een appelschriftuur worden gesteld. Volgens artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient een appelschriftuur de grieven tegen het vonnis in eerste aanleg te bevatten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de schriftelijke opgave van de verdachte niet voldeed aan deze eisen. De Hoge Raad heeft het bestreden arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de eisen die aan appelschrifturen worden gesteld en de mogelijkheid voor verdachten om hun grieven op een toegankelijke manier kenbaar te maken, zelfs in situaties waarin zij niet op de hoogte zijn van zittingen.