Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
2 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 11 november 2014, met nummer 23/001376-14. De verdachte, geboren in 1986, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. L.E.G. van der Hut, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 2 februari 2016 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure en is geregistreerd onder het nummer S 14/05860. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl en is te vinden onder ECLI:NL:HR:2016:165.