Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gedateerd 6 maart 2014, met nummer 20/001745-12. De verdachte, geboren in 1969, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. J.L.E. Marchal, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 2 februari 2016 geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarbij de Hoge Raad oordeelt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep wordt verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was. De zaak betreft een belangrijke juridische overweging met betrekking tot de bewijsklacht en de toepassing van het Meer & Vaart-verweer, wat de context van de zaak verder verduidelijkt.