Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
29 januari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoeker, die in eerste instantie betrokken was bij een procedure bij de rechtbank Overijssel en later bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had op 8 oktober 2015 een arrest gewezen, waartegen verzoeker cassatie heeft ingesteld. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.