ECLI:NL:HR:2016:1517

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
16/01494
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep inzake tussentijdse beëindiging in WSNP-zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verzoekster, die betrokken was bij een WSNP-zaak, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het arrest van het hof, waarin de verzoekster werd geconfronteerd met de vraag of zij voldeed aan haar sollicitatieverplichting en informatieverplichting zoals vastgelegd in de Faillissementswet.

De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op grond van artikel 80a lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft deze argumentatie gevolgd en geoordeeld dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, en de beslissing is genomen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron.

Uitspraak

8 juli 2016
Eerste Kamer
16/01494
RBO/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak met het insolventienummer C/02/12/1034 R van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2014 en 14 januari 2016;
b. het arrest in de zaak 200.184.547/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 maart 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a
lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5-8).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
8 juli 2016.