Uitspraak
zetelende te Rotterdam,
gevestigd te Utrecht,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
8 juli 2016.
Hoge Raad
Op 8 juli 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak tussen de Gemeente Rotterdam en de vereniging DIVOSA tegen een verweerder in cassatie. De zaak betreft een verzoek tot faillissement dat door de Gemeente en DIVOSA was ingediend, maar dat door de rechtbank Midden-Nederland op 23 november 2015 was afgewezen. De Gemeente en DIVOSA hebben hiertegen beroep in cassatie ingesteld, terwijl de verweerder (onder voorbehoud) ook incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het principale beroep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, werd het voorwaardelijk incidentele beroep niet verder behandeld. De Hoge Raad heeft de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 396,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.