Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], België,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een kind. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van het gerechtshof Den Haag. De vrouw, verweerder in cassatie, was niet verschenen. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de kinderrechter te Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de man zijn aangevoerd in het cassatiemiddel niet kunnen leiden tot cassatie. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de klachten geen nadere motivering behoeven omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de man, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven.