In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Provincie Zeeland en de gezamenlijke erven van [betrokkene 1]. De Provincie had beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 januari 2015, waarin de rechtbank de schadeloosstelling voor onteigening had vastgesteld op € 173.700,--. De onteigening vond plaats ten behoeve van de realisatie van het Provinciaal Inpassingsplan 'Waterdunen', dat was vastgesteld door de provinciale staten op 1 oktober 2010. De rechtbank had bij de waardebepaling van het onteigende perceel de bestemmingen die ingevolge het Inpassingsplan op het onteigende rusten, geëlimineerd, op grond van artikel 40c van de Onteigeningswet. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank dit oordeel niet onjuist heeft opgevat en dat het niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad heeft echter ook geoordeeld dat de rechtbank het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten bij de waardebepaling van het onteigende. Dit plan kan niet worden aangemerkt als een plan in de zin van artikel 40c Ow, maar de verwachtingen die het wekt met betrekking tot de toekomstige planologische status van de gronden kunnen wel van belang zijn bij de waardebepaling. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.