ECLI:NL:HR:2016:1481

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
16/01566
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei en ontvankelijkheid cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. De zaak betreft de beëindiging van een schuldsaneringsregeling zonder het verkrijgen van een 'schone lei', zoals bedoeld in artikel 354 van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster had eerder een verzoek ingediend tot verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling, maar dit verzoek werd afgewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat verzoekster nieuwe schulden had gemaakt, wat een belangrijke factor was in de afwijzing van haar verzoek.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, in overeenstemming met artikel 80a lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO), het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het hebben van voldoende belang bij een cassatieberoep en de voorwaarden waaronder een cassatieberoep kan worden behandeld.

De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op schuldsanering en de voorwaarden voor het verkrijgen van een schone lei.

Uitspraak

8 juli 2016
Eerste Kamer
16/01566
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/10/13/137 R van de rechtbank Rotterdam van 3 februari 2016;
b. het arrest in de zaak 200.185.305/01 van het gerechtshof Den Haag van 17 maart 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5-10).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
8 juli 2016.