Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
8 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. De zaak betreft de beëindiging van een schuldsaneringsregeling zonder het verkrijgen van een 'schone lei', zoals bedoeld in artikel 354 van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster had eerder een verzoek ingediend tot verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling, maar dit verzoek werd afgewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat verzoekster nieuwe schulden had gemaakt, wat een belangrijke factor was in de afwijzing van haar verzoek.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, in overeenstemming met artikel 80a lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO), het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het hebben van voldoende belang bij een cassatieberoep en de voorwaarden waaronder een cassatieberoep kan worden behandeld.
De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op schuldsanering en de voorwaarden voor het verkrijgen van een schone lei.