ECLI:NL:HR:2016:1476

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
16/00899
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over toelating tot schuldsanering en goede trouw in het kader van de WSNP

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toelating van een schuldenaar tot schuldsanering onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Littooij, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Noord-Holland en betrof de vraag of de verzoeker kon worden toegelaten tot schuldsanering, waarbij de Hoge Raad zich richtte op de vereisten van goede trouw en de toepassing van de hardheidsclausule.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoeker niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarin is bepaald dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van de lagere rechters heeft bekrachtigd, waarbij de verzoeker niet was toegelaten tot schuldsanering omdat er geen minnelijk traject was gevolgd en er geen sprake was van goede trouw.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor toelating tot de WSNP verduidelijkt en de toepassing van de hardheidsclausule in het kader van schuldsanering bespreekt. De beslissing benadrukt het belang van goede trouw bij de aanvraag voor schuldsanering en de noodzaak om een minnelijk traject te doorlopen voordat men kan worden toegelaten tot de WSNP.

Uitspraak

8 juli 2016
Eerste Kamer
16/00899
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M. Littooij.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/15/234081 van de rechtbank Noord-Holland van 24 november 2015;
b. het arrest in de zaak 200.181.281/01 van het gerechtshof Amsterdam van 9 februari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt primair tot verwerping om redenen aangegeven in 2.9 en subsidiair tot vernietiging en verwijzing op de gronden aangedragen in 2.10 en 2.20.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 4 mei 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
8 juli 2016.