Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Nederlandvan 18 maart 2016, nr. ASS 13/378 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 16 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een verzet van de belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 16 oktober 2015. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke bepalingen zijn die het mogelijk maken om beroep in cassatie in te stellen tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland in deze specifieke situatie. Dit betekent dat de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaart in het beroep in cassatie, omdat het beroep niet voldoet aan de vereisten die zijn gesteld in artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2016.