Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 26 januari 2016, nr. SGR 15/5443 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 28 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld door belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 januari 2016, die op zijn beurt weer betrekking had op een verzet tegen een eerdere uitspraak van 28 oktober 2015. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier belanghebbende op 14 april 2016 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden. Na adresverificatie werd de brief opnieuw verzonden, maar belanghebbende heeft niet gereageerd op de aanmaning om het griffierecht te betalen. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).