ECLI:NL:HR:2016:1434

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
14/06023
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele verplichtingen en niet-nakoming door grootaandeelhouder in het kader van een achterstellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op eerdere vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire. De zaak betreft een geschil tussen [verzoeker] en de stichting FUNDASHON KORPORASHON PA DESARAYO DI KORSOU (Korpodeko) over de niet-nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit een achterstellingsovereenkomst. De kern van het geschil draait om de vraag of [verzoeker] in strijd heeft gehandeld met de bepalingen van deze overeenkomst door een aandelenoverdracht te effectueren en daarbij een achtergestelde schuld kwijt te schelden.

De Hoge Raad oordeelde dat de achterstellingsovereenkomst moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltexmaatstaf, waarbij de taalkundig meest voor de hand liggende betekenis van de bepalingen als uitgangspunt wordt genomen. Het hof had eerder geoordeeld dat [verzoeker] door de totstandkoming van de Share Purchase Agreement (SPA) in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen uit de achterstellingsovereenkomst, omdat hij zonder toestemming betalingen heeft bedongen die in strijd zijn met de afspraken die zijn gemaakt. De Hoge Raad vernietigde de eerdere vonnissen van het hof en wees de zaak terug voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de uitleg van contractuele verplichtingen en de gevolgen van niet-nakoming, vooral in situaties waar meerdere partijen en complexe overeenkomsten betrokken zijn. De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie toegewezen aan Korpodeko, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

8 juli 2016
Eerste Kamer
14/06023
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. M.M. Stolp,
t e g e n
de stichting FUNDASHON KORPORASHON PA DESARAYO DI KORSOU,
gevestigd te Curaçao,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en Korpodeko.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaken AR 48367/2011 en AR 54002/2011 van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao, van 5 december 2011, 16 april 2012 en 15 april 2013;
b. de vonnissen in de zaak AR 48367/11 - H 401/13 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 18 maart 2014 en 2 september 2014.
De vonnissen van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de vonnissen van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Korpodeko heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verzoeker] mede door mr. C. Oude Elferink en voor Korpodeko mede door mr. S.M. Kingma.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 18 maart 2014 en 2 september 2014 en tot terugwijzing.
De advocaat van Korpodeko heeft bij brief van 26 februari 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) Tussen Korpodeko en de besloten vennootschap Dutch Antilles Express B.V. (hierna: DAE) is op of omstreeks 7 september 2010 een geldleningsovereenkomst tot stand gekomen (hierna: de Kredietovereenkomst). De Kredietovereenkomst bepaalt onder meer het volgende:

Overige van toepassing zijnde voorwaarden en bepalingen
1. Achterstellingen van zowel privé als zakelijke leningen die door [verzoeker] aan DAE al dan niet via Bonaire Beleggings en Participatie Maatschappij N.V. (BBPM) zijn verstrekt tot een bedrag van USD 12.558.721,00 plus EUR 180.000,00 aan de lening van Korpodeko. De leningen zijn als volgt:
a) USD 500.000 ingangsdatum 16-01-09
(…)
j) USD 8.058.721 ingangsdatum 09-04-08
(…)
5. Wijziging van aandeelhouderschap of feitelijke zeggenschap in de vennootschap alsmede in de directie vereisen de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van Korpodeko, welke goedkeuring niet op onredelijke gronden zal worden onthouden.
6. In de financiering van onverhoopte overschrijding van het totaal door u geraamde investeringskosten zal/zullen de vennootschap c.q. de aandeelhouders van de vennootschap gezamenlijk dan wel afzonderlijk voorzien met eigen middelen.”
(ii) Tussen Korpodeko, DAE, [verzoeker] en Bonaire Beleggings en Participatie Maatschappij N.V. (hierna: BBPM) is op of omstreeks 7 september 2010 een overeenkomst tot stand gekomen (hierna: de Achterstellingsovereenkomst). De Achterstellingsovereenkomst (waarin [verzoeker] is aangeduid als “NS”) bepaalt onder meer het volgende:
“3. Voorts verklaarden ondergetekenden handelende als gemeld dat met betrekking tot alle bestaande vorderingen uit de bovenstaande tussen enerzijds DAE en anderzijds NS en BBPM aangegane geldleningsovereenkomsten, zoals gespecificeerd in de kredietbrief van 07 september 2010, is overeengekomen dat deze zullen zijn achtergesteld bij alle bestaande en toekomstige vorderingen die KORPODEKO heeft op DAE uit hoofde van de tussen DAE en KORPODEKO aangegane geldlening, waarvan blijkt uit voormelde kredietbrief d.d. 7 september 2010 dat aan deze akte is gehecht.
4. Voorts verklaarden partijen i.v.m. voormelde achterstelling te zijn overeengekomen dat NS en BBPM zich jegens KORPODEKO gezamenlijk c.q. hoofdelijk verbinden c.q. verbindt geen betalingen strekkende tot voldoening van enige bestaande vordering, zoals gespecificeerd in de kredietbrief van 07 september 2010, uit hoofde van voormelde geldleningen te accepteren van DAE of van een derde handelend tot kwijting van DAE, zolang KORPODEKO daarvoor niet schriftelijk toestemming heeft verleend. (…)
5. NS zal zonder schriftelijke toestemming van KORPODEKO geen handelingen verrichten, waardoor zijn of haar genoemde vordering op DAE geheel of gedeeltelijk tenietgaat, uit het vermogen van NS verdwijnt of met een beperkt recht wordt bezwaard, en zal alles nalaten wat tot voormelde gevolgen zou kunnen leiden.
(…)
8. Indien NS zich door handelen of nalaten gedraagt in strijd met hetgeen hier is overeengekomen, verbeurt NS ten behoeve van KORPODEKO een direct opeisbare boete ten belope van het bedrag van de hoofdsom van de achtergestelde vorderingen.”
(iii) Tussen de besloten vennootschap Antilles Aero Holdings N.V. (hierna: AAH) als “Purchaser”, [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) als “Guarantor” en [verzoeker] als ”Seller” is een Share Purchase Agreement (hierna: de SPA) tot stand gekomen, waarbij [verzoeker] de aandelen in het kapitaal van BBPM verkoopt voor de koopprijs van één euro. BBPM houdt alle aandelen in het kapitaal van DAE. De SPA bepaalt voorts onder meer het navolgende:

7. Specific Guarantees and Indemnities
7.1
The Purchaser and the Guarantor shall jointly and severally guarantee, indemnify, defend and hold harmless the Seller, to the amount of USD. 1,500,000 (…), in relation to the purchase by BBPM or DAE from Renovema (Holding) N.V., and the notarial delivery from Renovema (Holding) N.V. to BBPM or DAE, of the office buildings, locally know as (…), both buildings at present mortgaged by Renovema to Maduro & Curiel’s bank in favour of DAE. The Guarantor irrevocably agrees, as a personal obligation, to ensure full and final settlement of this payable to the Seller within 12 months after the Closing Date, on penalty of personal liability for the principal amount increased with legal interest and 15% collection costs. The Guarantor must replace the aforementioned personal obligation and personal liability with a bank guarantee from a Curacao banking institution before 31 March 2011.
7.2
The Purchaser and the Guarantor shall jointly and severally guarantee, indemnify, defend and hold harmless the Seller, to the amount of USD. 1,500,000 (…), in relation to the debt to the same amount of BBPM to Stichting High Seas Private Foundation. The Guarantor irrevocably agrees to ensure full and final settlement of this payable to the Seller within 12 months after the Closing Date, on penalty of personal liability for the principal amount increased with legal interest and 15% collection costs. The Guarantor must replace the aforementioned personal obligation and personal liability with a bank guarantee from a Curacao banking institution before 31 March 2011.
(…)
14. Miscellaneous I
(…)
14.3
After the Closing Date the Seller will have no further ties with or obligations to BBPM or DAE. Both BBPM and DAE will be released of any obligations due to the Seller of his Subsidiaries or Affiliates.”
De in art. 7.1 van de SPA genoemde vennootschap Renovema (Holding) N.V. wordt hierna Renovema genoemd.
De in art. 7.2 van de SPA genoemde stichting High Seas Private Foundation wordt hierna High Seas genoemd.
3.2.1
Korpodeko heeft betaling gevorderd van NAF 6.911.820,--. Aan haar vordering heeft Korpodeko ten grondslag gelegd, voor zover in cassatie van belang, dat [verzoeker] de in art. 8 van de Achterstellingsovereenkomst bedoelde boete heeft verbeurd, omdat hij door de SPA overeen te komen, heeft gehandeld in strijd met art. 4 van de Achterstellingsovereenkomst (grondslag a), dan wel in strijd met art. 5 van de Achterstellingsovereenkomst (grondslag b). Korpodeko heeft haar aanspraak op de boete gematigd tot het bedrag dat zij heeft geleend aan DAE.
3.2.2
Het gerecht heeft de vordering van Korpodeko afgewezen.
Het hof heeft de vordering van Korpodeko toegewezen. Daartoe heeft het hof overwogen en beslist als hierna in 3.2.3-3.2.5 weergegeven.
3.2.3
In zijn tussenvonnis heeft het hof vooropgesteld dat de Achterstellingstellingsovereenkomst dient te worden uitgelegd aan de hand van de Haviltexmaatstaf, en dat het het hof vrijstaat om de taalkundig meest voor de hand liggende betekenis van de bepalingen voorshands als de juiste aan te nemen en gelegenheid te bieden tot tegenbewijs (rov. 2.6).
Vervolgens heeft het hof met betrekking tot grondslag a van de vordering van Korpodeko als volgt overwogen:
“2.7 (…) In art. 4 Achterstellingsovereenkomst heeft [verzoeker] zich verbonden om zonder schriftelijke toestemming “geen betalingen strekkende tot voldoening van enige bestaande vordering, zoals gespecificeerd in de kredietbrief van 07 september 2010, uit hoofde van voormelde geldleningen te accepteren van (…) een derde handelend tot kwijting van DAE.”
Korpodeko heeft betoogd dat [verzoeker] in strijd met die verbintenis heeft gehandeld door in de SPA te bedingen dat de in art. 7.1 en 7.2 van de SPA bedoelde betalingen zouden worden gedaan.
2.8
Het Hof slaat acht op de volgende omstandigheden:
(a) de SPA bevat zowel verbintenissen tot betalingen aan [verzoeker] (art. 7.1 en 7.2 SPA) als een kwijtschelding door [verzoeker] van zijn in art. 4 van de Achterstellingsovereenkomst bedoelde vorderingen op DAE (art. 14.3 SPA);
(b) indien de in art. 7.1 en 7.2 SPA bedongen betalingen uiteindelijk ten goede komen van Renovema en High Seas, is [verzoeker] in elk geval in zoverre daarbij gebaat dat deze betalingen volgens de tekst art. 7.1 en 7.2 SPA verband houden met het vrijwaren van [verzoeker] (“hold harmless”), zodat voorshands aannemelijk is dat Renovema en High Seas op enigerlei grond [verzoeker] zouden kunnen aanspreken indien de in art. 7.1 en 7.2 SPA bedoelde betalingen achterwege blijven;
(c) Renovema en High Seas worden in de kop van de SPA niet als partijen genoemd en hebben de SPA niet mede-ondertekend. Dit maakt minder aannemelijk dat [verzoeker] door art. 7.1 en 7.2 SPA te bedingen niet zijn eigen belang heeft behartigd. Ook de omstandigheid dat [verzoeker] bedongen heeft dat de betalingen aan hemzelf zouden worden verricht, maakt dat minder aannemelijk, nu niet is toegelicht waarom Renovema en High Seas de bedongen betalingen niet zelf in ontvangst zouden kunnen nemen;
(d) [verzoeker] is volgens zijn pleitnota bestuurder van Renovema geweest en is thans bestuurder van de enige middellijk aandeelhouder van Renovema.
Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, maken het voorshands aannemelijk dat art. 7.1 en 7.2 SPA een zodanige strekking hebben dat de daarin bedoelde betalingen vallen onder de reikwijdte van art. 4 Achterstellingsovereenkomst, omdat zij (indirect, mede) strekken tot voldoening van de vorderingen van [verzoeker] op DAE. Nu een deel van de in de onderhavige overweging genoemde omstandigheden in het partijdebat onvoldoende uit de verf is gekomen, zal het Hof de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij memorie over die omstandigheden uit te laten.
2.9
Bij de beoordeling van grondslag a is voorts van belang dat [verzoeker] in zijn pleitnota (…) heeft gesteld de in art. 7.1 en 7.2 SPA bedongen betalingen niet te hebben ontvangen. Dit kan van belang zijn voor de uitleg van de woorden “betalingen (…) accepteren” in art. 4 Achterstellingsovereenkomst. Ook hierover zullen partijen zich kunnen uitlaten.”
Met betrekking tot grondslag b van de vordering van Korpodeko heeft het hof in zijn tussenvonnis als volgt overwogen:
“2.10 (…) In art. 5 Achterstellingsovereenkomst heeft [verzoeker] zich verbonden om zonder schriftelijke toestemming “geen handelingen [te] verrichten, waardoor zijn (…) genoemde vordering op DAE geheel of gedeeltelijk tenietgaat, uit het vermogen van [ [verzoeker] ] verdwijnt (…), en (…) alles na [te] laten wat tot voormelde gevolgen zou kunnen leiden.”
2.11
Door de totstandkoming van de SPA is de in art. 5 Achterstellingsovereenkomst bedoelde vordering tenietgegaan en is deze uit het vermogen van [verzoeker] verdwenen. De handelwijze van [verzoeker] is dus in strijd met art. 5 Achterstellingsovereenkomst, indien die bepaling wordt uitgelegd naar de strikt taalkundige betekenis ervan.
2.12
Bij de uitleg van art. 5 Achterstellingsovereenkomst is ook de strekking van de bepaling van belang, mede bezien in het licht van de aard en de strekking van de Achterstellingsovereenkomst als geheel. De strekking van die overeenkomst is te bewerkstelligen dat de vorderingen van [verzoeker] op DAE zijn aan te merken als achtergesteld bij de vorderingen van Korpodeko op DAE, en te regelen wat partijen in dat verband precies van elkaar mogen verwachten. In dat licht bezien is voorshands aannemelijk dat de voornaamste strekking van art. 5 Achterstellingsovereenkomst is tegen te gaan dat [verzoeker] zonder toestemming van Korpodeko bewerkstelligt dat hij, in strijd met de strekking van de overeenkomst als geheel, zijn vorderingen via een constructie toch op enigerlei wijze geheel of gedeeltelijk voldaan krijgt, voordat Korpodeko haar vordering voldaan krijgt.
Dat wil echter niet zeggen dat zonder meer moet worden aangenomen dat dit de enige strekking van art. 5 Achterstellingsovereenkomst is. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat art. 5 Achterstellingsovereenkomst mede de strekking heeft tegen te gaan dat [verzoeker] zijn belangen in DAE van de hand doet. Korpodeko kan het immers om diverse redenen van belang hebben geacht dat [verzoeker] als schuldeiser bij DAE betrokken zou blijven (…). Die belangen kunnen zien op het vermogen van [verzoeker] , maar bijvoorbeeld ook op zijn deskundigheid en/of zijn relatienetwerk. Een aanwijzing dat Korpodeko dat inderdaad van belang achtte, wordt gevormd door de inhoud van art. 5 van de Kredietovereenkomst. Er moet dus rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat [verzoeker] door de SPA overeen te komen, niet alleen in strijd heeft gehandeld met de letter van art. 5 Achterstellingsovereenkomst, maar ook in strijd met de strekking van die bepaling. Ook hierover kunnen partijen zich uitlaten.”
3.2.4
In zijn eindvonnis is het hof met betrekking tot grondslag a van de vordering van Korpodeko tot het oordeel gekomen dat [verzoeker] in strijd met art. 4 van de Achterstellingsovereenkomst heeft gehandeld (rov. 2.5). Daartoe heeft het hof als volgt overwogen:
“2.1 In rov. 2.8 van het tussenvonnis heeft het Hof overwogen dat het voorshands aannemelijk is dat art. 7.1 en 7.2 SPA een zodanige strekking hebben dat de daarin bedoelde betalingen vallen onder de reikwijdte van art. 4 Achterstellingsovereenkomst, omdat zij (indirect, mede) strekken tot voldoening van de vorderingen van [verzoeker] op DAE.
Hierbij heeft het Hof acht geslagen op de daar genoemde omstandigheden, weergegeven na de letters (a) tot en met (d).
Ad (a) [verzoeker] heeft betoogd dat de kwijtschelding van art. 14.3 SPA geheel op zichzelf staat en voortvloeit uit de kort voordien gebleken noodtoestand bij DAE (…). Dit is niet aannemelijk. Het ligt in het algemeen geenszins voor de hand dat de enkele omstandigheid dat een schuldenaar in een noodtoestand blijkt te verkeren, voor een schuldeiser die in een zakelijke relatie tot de schuldenaar staat, reden is om bij schriftelijke overeenkomst zijn vordering op de schuldenaar kwijt te schelden zonder dat daar iets tegenover staat. [verzoeker] heeft niets gesteld op grond waarvan dat in dit geval toch aannemelijk kan worden geacht. Daarom moet worden aangenomen dat de kwijtschelding van art. 14.3 SPA verband houdt met de in art. 7.1 en 7.2 SPA opgenomen bedingen in die zin dat laatstbedoelde bedingen verbintenissen in het leven roepen tot het verrichten van tegenprestaties.
Ad (b) [verzoeker] heeft betoogd dat de woorden “hold harmless” in art. 7.1 en 7.2 SPA zijn bedoeld om duidelijk te maken dat AAH en [betrokkene] te zijner tijd Renovema en High Seas niet naar [verzoeker] mochten verwijzen voor de aan hen verschuldigde betaling, waarbij [verzoeker] bovendien behoefte had aan een stok achter de deur (…). Niet valt in te zien waarom [verzoeker] er behoefte aan zou hebben om dat duidelijk te maken, indien hij geen gevaar zag dat AAH en [betrokkene] Renovema en High Seas naar hem zouden verwijzen. Aannemelijk is daarom dat [verzoeker] een gevaar zag dat Renovema en High Seas hem op enigerlei grond zouden aanspreken indien de in art. 7.1 en 7.2 bedoelde betalingen achterwege zouden blijven, en dat hij dus een eigen belang zag bij de nakoming van art. 7.1 en 7.2 SPA, dat verder gaat dan hetgeen [verzoeker] in 2.10 van zijn laatste memorie “morele baat” noemt.
Ad (c) [verzoeker] heeft betoogd dat de reden waarom Renovema en High Seas de bedongen betalingen niet zelf in ontvangst zouden kunnen nemen, blijkt uit art. 15.7 SPA. Die bepaling luidt als volgt:
“The Agreement is for the benefit of, and may be enforced only by, the Parties hereto and is not for the benefit of, and may not be enforced by any third party. The parties expressly exclude the applicability of Article 6:253 of the Netherlands Civil Code.”
Deze redengeving overtuigt niet, integendeel: ook art. 15.7 SPA maakt minder aannemelijk dat [verzoeker] door art. 7.1 en 7.2 SPA te bedingen niet zijn eigen belang heeft behartigd. Niet is toegelicht waarom [verzoeker] het nuttig vond art. 15.7 SPA aldus te formuleren dat daaruit voortvloeit dat art. 7.1 en 7.2 SPA niet het belang van Renovema en High Seas dienen en niet door hen mogen worden afgedwongen.
Ad (d) [verzoeker] heeft diverse concrete stellingen over banden tussen hemzelf enerzijds en Renovema en High Seas anderzijds betwist (…), maar de stelling dat er banden tussen hemzelf en beide rechtspersonen bestaan, met name via zijn naaste familie, heeft hij onvoldoende gemotiveerd betwist. Aannemelijk is dat er zodanige banden tussen [verzoeker] en beide rechtspersonen bestaan dat [verzoeker] zelf baat heeft bij betalingen aan de rechtspersonen, en dat die baat zich niet beperkt tot “morele baat”.
2.2
Op grond van het voorgaande maakt het Hof het hiervoor in rov. 2.1 bedoelde voorshands oordeel thans tot een eindbeslissing. De bewijsaanbiedingen over en weer worden gepasseerd, omdat zij geen feitelijke stellingen betreffen die tot een ander oordeel kunnen leiden.
2.3
De woorden in art. 4 Achterstellingsovereenkomst “betalingen (…) accepteren” dienen, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf, aldus te worden uitgelegd dat zij ook zien op het bedingen van verbintenissen als in art. 7.1 en 7.2 SPA omschreven. Bij dit oordeel is de betekenis van de term “betaling” in het Burgerlijk Wetboek, waarop Korpodeko een beroep heeft gedaan, niet van doorslaggevend belang. Indien [verzoeker] de in art. 7.1 en 7.2 SPA bedongen betalingen niet heeft ontvangen, staat dat dus niet in de weg aan het hiervoor in rov. 2.2 gegeven oordeel.
2.4
[verzoeker] heeft aangevoerd dat de tien in art. 1 Kredietovereenkomst gespecificeerde geldleningen niet de vorderingen van Renovema (en High Seas) omvatten. Dit betoog baat hem niet. Die omstandigheid doet er immers niet aan af dat het bedingen van de art. 7.1 en 7.2 SPA kan worden aangemerkt als het “accepteren” van “betalingen” op de in art. 1 Kredietovereenkomst genoemde geldleningen in de zin van art. 4 Achterstellingsovereenkomst.”
Met betrekking tot grondslag b van de vordering van Korpodeko heeft het hof in zijn eindvonnis als volgt overwogen:
“2.6 In rov. 2.11 van het tussenvonnis heeft het Hof overwogen dat de handelwijze van [verzoeker] in strijd is met art. 5 Achterstellingsovereenkomst, indien die bepaling wordt uitgelegd naar de strikt taalkundige betekenis ervan. In zijn antwoord-memorie na tussenvonnis (…) heeft [verzoeker] deze overweging bestreden, maar het Hof acht die bestrijding in dit stadium van het geding in strijd met de eisen van een goede procesorde en zal die dus passeren.
2.7
In rov. 2.12 van het tussenvonnis heeft het Hof overwogen dat voorshands aannemelijk is dat de voornaamste strekking van art. 5 Achterstellingsovereenkomst is tegen te gaan dat [verzoeker] zonder toestemming van Korpodeko bewerkstelligt dat hij, in strijd met de strekking van de overeenkomst als geheel, zijn vorderingen via een constructie toch op enigerlei wijze geheel of gedeeltelijk voldaan krijgt, voordat Korpodeko haar vordering voldaan krijgt. Voorts heeft het Hof daar overwogen dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat art. 5 Achterstellingsovereenkomst mede de strekking heeft tegen te gaan dat [verzoeker] zijn belangen in DAE van de hand doet.
2.8
Uit rov. 2.1-2.5 van het onderhavige vonnis volgt het oordeel van het Hof dat [verzoeker] door art. 7.1 en 7.2 SPA te bedingen gepoogd heeft te bewerkstelligen dat hij zijn vorderingen via een constructie gedeeltelijk voldaan zou krijgen. Voorts staat vast dat hij zijn belangen in DEA van de hand heeft gedaan. Daarom kan thans verder onderzoek naar de strekking van art. 5 Achterstellingsovereenkomst achterwege blijven en dient geoordeeld te worden dat [verzoeker] in strijd met art. 5 Achterstellingsovereenkomst heeft gehandeld.
2.9
Ten overvloede overweegt het Hof dat het bij zijn eerder gegeven oordeel blijft dat de inhoud van art. 5 Kredietovereenkomst een aanwijzing vormt dat Korpodeko de betrokkenheid van [verzoeker] als schuldeiser bij DEA van belang achtte. Korpodeko was partij bij de Kredietovereenkomst en heeft in die overeenkomst een beding opgenomen over het aandeelhouderschap en de feitelijke zeggenschap in DAE. Dat levert een aanwijzing op dat Korpodeko de betrokkenheid van [verzoeker] bij DAE van belang achtte. Daaraan doet niet af dat [verzoeker] geen partij is bij de Kredietovereenkomst en ook niet dat Korpodeko met langer aan haar vordering ten grondslag legt dat [verzoeker] de boete heeft verbeurd door in strijd met art. 5 Kredietovereenkomst te handelen Indien [verzoeker] niet bekend was met de inhoud van de Kredietovereenkomst, zoals hij heeft gesteld, doet ook dat niet aan het voorgaande af, wat er verder zij van de aannemelijkheid van die stelling.”
3.2.5
Ten slotte heeft het hof in zijn eindvonnis onder meer het beroep van [verzoeker] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid verworpen en diens verzoek om verdere matiging van de boete afgewezen (rov. 2.10-2.16).
3.3
Onderdeel I keert zich tegen hetgeen het hof (in rov. 2.8-2.9 van zijn tussenvonnis en rov. 2.1-2.5 van zijn eindvonnis) heeft overwogen en beslist met betrekking tot grondslag a van de vordering van Korpodeko.
Onderdeel II is gericht tegen hetgeen het hof (in rov. 2.11-2.12 van zijn tussenvonnis en rov. 2.6-2.9 van zijn eindvonnis) heeft overwogen en beslist met betrekking tot grondslag b van de vordering van Korpodeko.
Onderdeel III komt op tegen de overwegingen en beslissingen van het hof met betrekking tot het verzoek van [verzoeker] om verdere matiging van de boete
(rov. 2.12.1-2.12.4 van het eindvonnis) en het beroep van [verzoeker] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (rov. 2.13 van het eindvonnis).
3.4.1
Onderdeel I.A.1 bestrijdt rov. 2.8 onder (a) van het tussenvonnis en rov. 2.1 onder (a) van het eindvonnis, waarin het hof tot het oordeel komt – kort gezegd – dat de kwijtschelding (van de vorderingen van [verzoeker] op DAE) in art. 14.3 van de SPA verband houdt met de in art. 7.1 en 7.2 van de SPA opgenomen bedingen (tot betaling aan [verzoeker] ) in die zin dat laatstgenoemde bedingen verbintenissen in het leven roepen tot het verrichten van tegenprestaties. Het onderdeel klaagt (onder 2.5) dat het oordeel van het hof miskent dat [verzoeker] heeft gesteld dat en waarom hij bij de aandelenoverdracht ‘om niet’ tot kwijtschelding van zijn achtergestelde vorderingen is overgegaan, alsmede waarom hij in dat kader art. 7.1 en 7.2 van de SPA heeft bedongen. Daartoe wijst het onderdeel (onder 2.7-2.8 en 2.10) onder meer op een vijftal door [verzoeker] aangevoerde stellingen (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.10 (b)) die verklaren waarom hij met deze voor hem zeer nadelige voorwaarden van de aandelenoverdracht heeft ingestemd. Voorts voert het onderdeel (onder 2.11-2.13) aan dat [verzoeker] heeft betoogd dat de art. 7.1 en 7.2 van de SPA niet strekten tot (gedeeltelijke) voldoening van Sandmanns vordering op DAE (die hij immers had kwijtgescholden), maar tot zekerheid van de nakoming van de betalingsverplichtingen van DAE en BBPM jegens Renovema respectievelijk High Seas, en dat [verzoeker] slechts optrad als ‘betaalmeester’ van laatstgenoemde rechtspersonen en niet is aan te merken als achterliggende belanghebbende bij die rechtspersonen.
3.4.2
Deze klacht treft doel. In rov. 2.1 onder (a) van zijn eindvonnis heeft het hof overwogen dat het in het algemeen geenszins voor de hand ligt dat de enkele omstandigheid dat een schuldenaar in een noodtoestand blijkt te verkeren, voor een schuldeiser die in een zakelijke relatie tot de schuldenaar staat, reden is om bij schriftelijke overeenkomst zijn vordering op de schuldenaar kwijt te schelden zonder dat daar iets tegenover staat. Daaraan heeft het hof toegevoegd dat “ [verzoeker] niets (heeft) gesteld op grond waarvan dat in dit geval toch aannemelijk kan worden geacht”. Aldus is het hof niet ingegaan op het betoog van [verzoeker] dat de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden verklaren waarom hij met de voor hem op zichzelf zeer nadelige voorwaarden van de aandelenoverdracht heeft ingestemd. Evenmin heeft het hof daarmee afdoende gerespondeerd op het betoog van [verzoeker] dat de art. 7.1 en 7.2 van de SPA louter strekten tot zekerheid van de nakoming van de betalingsverplichtingen van DAE en BBPM jegens Renovema respectievelijk High Seas, en dus niet tot (gedeeltelijke) voldoening van Sandmanns vorderingen op DAE, en dat [verzoeker] in dit opzicht slechts optrad als ‘betaalmeester’ van Renovema en High Seas.
3.5.1
Onderdeel I.A.2 is gericht tegen rov. 2.8 onder (b)-(d) van het tussenvonnis en rov. 2.1 onder (b)-(d) van het eindvonnis, waarin het hof op diverse gronden aannemelijk acht dat [verzoeker] een eigen belang of baat had bij de nakoming van art. 7.1 en 7.2 van de SPA, en dat dit belang niet is beperkt tot de door [verzoeker] gestelde ‘morele baat’. Het onderdeel klaagt (onder 2.18, 2.22, 2.28 en 2.34) dat de overwegingen van het hof irrelevant zijn voor de vraag of [verzoeker] art. 4 van de Achterstellingsovereenkomst heeft geschonden, nu deze bepaling slechts ziet op de daarin gespecificeerde geldleningen van [verzoeker] en BBPM aan DAE, en niet op de in art. 7.1 en 7.2 van de SPA bedoelde vorderingen van Renovema en High Seas op DAE respectievelijk BBPM.
3.5.2
Ook deze klacht slaagt. Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat de omstandigheid dat [verzoeker] mogelijk een eigen belang of baat erbij had dat de in art. 7.1 en 7.2 van de SPA bedongen betalingen uiteindelijk ten goede zouden komen aan Renovema en High Seas, relevant is bij de beantwoording van de vraag of [verzoeker] art. 4 van de Achterstellingsovereenkomst heeft geschonden. Laatstgenoemde bepaling ziet blijkens haar tekst immers slechts op de vorderingen van [verzoeker] en BBPM op DAE zoals gespecificeerd in de hiervoor in 3.1 onder (i) genoemde kredietovereenkomst (“kredietbrief”) van 7 september 2010, en niet op vorderingen van Renovema en High Seas op DAE en BBPM. Daarbij is van belang dat het hof niet heeft vastgesteld dat de eventuele voldoening van de vorderingen van Renovema en High Seas op DAE en BBPM ertoe zou leiden dat de vorderingen van [verzoeker] en BBPM op DAE in strijd met art. 4 van de Achterstellingsovereenkomst zouden worden voldaan.
3.6
De overige klachten van onderdeel I.A en de klachten van de onderdelen I.B en I.C behoeven geen behandeling.
3.7.1
De klachten van onderdeel II.A kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.7.2
Voor zover de klachten van onderdeel II.B voortbouwen op die van onderdeel I.A slagen zij eveneens. Voor het overige behoeven zij geen behandeling.
3.8
Onderdeel III behoeft geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 18 maart 2014 en 2 september 2014;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Korpodeko in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 1.991,34 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Korpodeko deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
8 juli 2016.