Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
5 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 april 2015. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het hof, dat een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] had toegewezen, inclusief kosten voor rechtsbijstand. De Hoge Raad oordeelde dat de kosten voor rechtsbijstand niet als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt die in aanmerking komt voor schadevergoeding op basis van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat dergelijke kosten niet kunnen worden meegenomen bij de toewijzing van schadevergoedingen of bij de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het hof voor zover deze betrekking had op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en verklaarde deze niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan, aangezien de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep niet waren betwist. De Hoge Raad heeft de benadeelde partij [betrokkene 1] een schadevergoeding van € 1.080,- toegewezen, met wettelijke rente vanaf 5 oktober 2013, en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor dit bedrag. Tevens werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 1.080,-, met de mogelijkheid van 21 dagen hechtenis bij niet-betaling.