Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
De raadsman merkt - zakelijk weergegeven - op:
3.Beslissing
5 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor opzettelijke mishandeling van een slachtoffer op 19 april 2013 te Arnhem. De verdachte had in hoger beroep verzocht om het horen van zijn moeder als getuige, maar het Hof heeft dit verzoek afgewezen. Het Hof oordeelde dat het verzoek onvoldoende onderbouwd was en dat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad door deze afwijzing. De voorzitter van het Hof had voorafgaand aan de zitting de oproeping van de getuige bevolen, maar dit noopte het Hof niet tot een ander oordeel. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de juiste beoordelingsmaatstaf was aangelegd. De beslissing van de voorzitter werd gezien als een voorbereidende maatregel zonder rechtsmiddel, gericht op het voorkomen van verlies van zittingscapaciteit. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte.