ECLI:NL:HR:2016:1412

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
15/02179
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor opzettelijke mishandeling van een slachtoffer op 19 april 2013 te Arnhem. De verdachte had in hoger beroep verzocht om het horen van zijn moeder als getuige, maar het Hof heeft dit verzoek afgewezen. Het Hof oordeelde dat het verzoek onvoldoende onderbouwd was en dat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad door deze afwijzing. De voorzitter van het Hof had voorafgaand aan de zitting de oproeping van de getuige bevolen, maar dit noopte het Hof niet tot een ander oordeel. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de juiste beoordelingsmaatstaf was aangelegd. De beslissing van de voorzitter werd gezien als een voorbereidende maatregel zonder rechtsmiddel, gericht op het voorkomen van verlies van zittingscapaciteit. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte.

Uitspraak

5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/02179
SG/LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 april 2015, nummer 21/007324-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot het horen van een getuige.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"Op 19 april 2013 te Arnhem opzettelijk mishandelend [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
De appelschriftuur van 26 september 2013 bevindt zich bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken. Deze houdt onder meer het volgende in:
"Appellant wenst in hoger beroep de volgende onderzoekshandelingen te laten verrichten.
Het horen als getuige [getuige] , geboren [geboortedatum 2] 1972, wonende [a-straat 1] in [woonplaats] .
Deze getuige betreft de moeder van appellant en zij heeft een verklaring afgelegd welke door de politierechter als belangrijk bewijsmiddel is gebruikt om tot een veroordeling te komen. Appellant wenst door het horen van deze getuige te weten te komen hoe deze verklaring tot stand is gekomen. En daarnaast is van belang hoe deze getuige weet dat niemand anders dan haar man of haar zoon de personenauto gebruikt. Dit blijkt niet uit haar verklaring. Dit is van cruciaal belang voor de vraag of de auto door appellant is gebruikt ten tijde van de mishandeling."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de getuige [getuige] door de raadsman tijdig bij schriftuur is verzocht en dat namens de voorzitter van de strafkamer van het hof het verzoek om de getuige ter zitting te horen op voorhand is toegewezen. Dit is per mailbericht aan de raadsman medegedeeld. Om voor het hof onbegrijpelijke redenen is de getuige door het openbaar ministerie niet opgeroepen.
De raadsman merkt - zakelijk weergegeven - op:
Ik heb gisteren nog geprobeerd met de moeder van verdachte contact op te nemen. Er werd niet opgenomen. Ik persisteer bij het horen van de getuige en verzoek u de zaak daarvoor aan te houden. Het verhoor van de getuige door de politie is nogal sturend gebeurd. Ik wil van haar ook weten hoe het verhoor bij de politie is verlopen. Cliënt heeft verklaard dat de auto ook door zijn neefjes werd gebruikt.
(...)
De voorzitter schorst het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek van de raadsman tot het horen van de moeder van verdachte als getuige wordt afgewezen. Het hof is van oordeel dat de politie geen sturing aan het telefonisch afgenomen verhoor heeft gegeven, maar de getuige in de laatste vraag (pag. 21 van het politieproces-verbaal) een samenvatting heeft voorgehouden van de eerder in dat verhoor door de getuige gegeven antwoorden op open en niet sturend gestelde vragen. Van eventuele andere gebruikers van de bij de tenlastegelegde gebeurtenis betrokken personenauto, dan verdachte, zijn vader en zijn moeder, blijkt niet uit het dossier, zodat het verdedigingsbelang om de getuige [getuige] te horen onvoldoende is onderbouwd. De enkele ter zitting van het hof gedane mededeling van de raadsman dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat de auto ook door zijn neefjes werd gebruikt is daarvoor niet voldoende. Verdachte is niet in het verdedigingsbelang geschaad bij afwijzing van het verzoek tot het horen van zijn moeder [getuige] als getuige."
2.2.4.
Art. 263, vierde lid, Sv, dat ingevolge art. 414, tweede lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt:
"De voorzitter der rechtbank kan de officier van justitie bevelen getuigen en deskundigen ter terechtzitting te doen oproepen. De opgave geschiedt schriftelijk, onder vermelding van de namen, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of, bij onbekendheid van een of ander, een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de getuige of deskundige."
2.3.
Het Hof heeft het bij appelschriftuur gedane en ter terechtzitting in hoger beroep gehandhaafde verzoek [getuige] als getuige te horen afgewezen omdat het dit verzoek onvoldoende onderbouwd achtte en de verdachte door die afwijzing niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Aldus heeft het Hof de juiste beoordelingsmaatstaf aangelegd. Mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk.
2.4.
De omstandigheid dat de voorzitter van het Hof voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep op de voet van art. 263, vierde lid, Sv de oproeping van deze getuige heeft bevolen, noopte het Hof niet tot een ander oordeel of een nadere motivering van zijn beslissing. Daarbij is van belang dat de beslissing van de voorzitter als bedoeld in art. 263, vierde lid, Sv - gelet ook op de in de conclusie van de Advocaat Generaal onder 3.5 en 3.6 weergegeven wetsgeschiedenis - moet worden aangemerkt als een beslissing die slechts strekt ter voorbereiding van de terechtzitting, waartegen geen rechtsmiddel is opengesteld en waarmee is beoogd nodeloos verlies van zittingscapaciteit tegen te gaan zonder de voorzitter daarbij aan een bepaalde beoordelingsmaatstaf te binden.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juli 2016.