ECLI:NL:HR:2016:1390

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
14/05144
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake profijtontneming

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1957, heeft geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, waardoor niet is voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft op 5 juli 2016 het arrest gewezen, waarin de betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard in het beroep.

Uitspraak

5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 14/05144 P
LBS/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 september 2014, nummer 23/003756-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juli 2016.