ECLI:NL:HR:2016:1308

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
16/01564
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep inzake beëindiging zonder schone lei in WSNP

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. De zaak betreft de beëindiging van een schuldsaneringsregeling zonder schone lei, zoals geregeld in artikel 358 lid 2 van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster had eerder een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant ontvangen op 14 januari 2016 en een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2016, waartegen zij cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, in overeenstemming met artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering (RO), het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Hoge Raad niet ingaat op de inhoudelijke klachten van verzoekster, omdat deze niet tot cassatie kunnen leiden.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de voorwaarden waaronder een schuldsanering kan worden beëindigd. De beslissing benadrukt het belang van het belang bij cassatie en de voorwaarden die daarvoor gelden.

Uitspraak

24 juni 2016
Eerste Kamer
16/01564
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/01/12/413 R van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2016;
b. het arrest in de zaak 200.184.111/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 maart 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4 – 7).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
24 juni 2016.