Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
24 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. De zaak betreft de beëindiging van een schuldsaneringsregeling zonder schone lei, zoals geregeld in artikel 358 lid 2 van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster had eerder een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant ontvangen op 14 januari 2016 en een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2016, waartegen zij cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, in overeenstemming met artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering (RO), het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Hoge Raad niet ingaat op de inhoudelijke klachten van verzoekster, omdat deze niet tot cassatie kunnen leiden.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de voorwaarden waaronder een schuldsanering kan worden beëindigd. De beslissing benadrukt het belang van het belang bij cassatie en de voorwaarden die daarvoor gelden.