ECLI:NL:HR:2016:1306

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
16/01499
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende belang en niet-naleving van informatie- en sollicitatieplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door [verzoeker] tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het cassatieberoep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het insolventienummer R 14/380 aan de orde was. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden op basis van artikel 80a lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO). Dit artikel betreft de voorwaarden waaronder een cassatieberoep kan worden ingesteld, en in dit geval was er sprake van onvoldoende belang bij het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de klachten van [verzoeker] beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van artikel 80a RO in cassatiezaken, en benadrukt het belang van het hebben van voldoende belang bij het instellen van een cassatieberoep. De beslissing is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

24 juni 2016
Eerste Kamer
16/01499
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer R 14/380 van de rechtbank Noord-Nederland van 23 december 2015;
b. het arrest in de zaak 200.183.054/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 8 - 14).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
24 juni 2016.