Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
24 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toelating tot de schuldsanering. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was eerder op 7 maart 2016 gewezen en betrof een afwijzing van de toelating tot de schuldsanering op grond van het ontbreken van goede trouw, zoals bedoeld in artikel 288 lid 1 onder b van de Faillissementswet (Fw). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Procureur-Generaal had gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het beroep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.