Het Hof heeft de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren. Voorts heeft het Hof bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Met betrekking tot de sanctieoplegging heeft het Hof het volgende overwogen:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, wordt bij de straftoemeting van de overtreding van artikel 163 van de Wegenverkeerswet in beginsel uitgegaan van een promillage van tussen de 866 en 945 Ugl. Nu verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de overtreding van voornoemd artikel, zal het hof derhalve bij het bepalen van de strafoplegging een promillage van tussen de 866 en 945 Ugl als uitgangspunt nemen.
Volgens voornoemde oriëntatiepunten zou voor een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij sprake is van een grove verkeersfout met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en met een alcoholpromillages boven de 570 Ugl, een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren als passend kunnen worden beschouwd, waarbij is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard in verhouding met andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum.
Het hof is echter van oordeel dat met deze straf niet kan worden volstaan en houdt hierbij in strafverzwarende zin in het bijzonder rekening met:
- de strafverzwarende omstandigheden dat verdachte niet heeft voldaan aan een bevel medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, de ter plaatse geldende maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en gevaarlijk heeft ingehaald;
- de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uitgebreide Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 augustus 2014 voorafgaande aan het bewezen verklaarde ten aanzien van Wegenverkeerswetfeiten tweemaal eerder, onder meer voor overtreding van de artikelen 5 en 8 van de Wegenverkeerswet 1994 onherroepelijk is veroordeeld. Ook is verdachte voorafgaande aan het bewezen verklaarde meerdere malen (in 2007, 2008, 2010 en 2011) ten aanzien van ernstige geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld. In 2003 is ter zake van een geweldsfeit een PIJ-maatregel opgelegd en in 2002 een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte blijkbaar het laakbare van zijn handelen niet doen inzien;
- de omstandigheid dat het bewezen verklaarde, blijkens onder meer de slachtofferverklaring die de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, een enorme impact heeft gehad op de slachtoffers en hun familie en zij nog dagelijks met de gevolgen er van worden geconfronteerd.
Ten voordele van verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat - gelet op de hierna te noemen rapporten - verdachte ten tijde van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar was.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend bij de persoon van verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het subsidiair onder A bewezen verklaarde is begaan.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof zowel ter zake van het subsidiair onder A, alsmede het onder B bewezen verklaarde, aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
(...)
Bij de straftoemeting en bij het opleggen van na te melden maatregel heeft het hof voorts gelet op de inhoud van de volgende rapporten:
1.
Het op 9 oktober 2013 opgemaakte psychiatrisch rapport van H. Kondakçi, psychiater en geregistreerd gerechtelijk deskundige, welk rapport - kort en zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt als conclusie en advies van de rapporteur:
'Betrokkene weigerde zijn medewerking. (pagina 4)
De risicoprognose wordt als ongunstig beschouwd. Op basis van de historische en klinische feiten en de opstelling ten tijde van het huidige onderzoek dient te worden geconcludeerd, dat de kans op terugval in agressief delictsgedrag aanwezig is. Beschermende factoren die de recidivekans in positieve zin zouden beïnvloeden (zinvolle en gestructureerde daginvulling, waardering verschaffend sociaal netwerk, accepteren van passende intensieve begeleiding) lijken er niet of nauwelijks te zijn. Met name het beperkte zelfinzicht, de externaliserende houding en de afwijzende en wantrouwige opstelling naar de hulpverlening zijn prognostisch sterk ongunstige factoren. (pagina 27)
Het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn daden en het tonen van schuld lijken hem niet makkelijk af te gaan. Het gebrek aan probleembesef en zelfinzicht baart zorgen. Er zijn geen overtuigende aanwijzingen dat in de afgelopen jaren deze aspecten zijn veranderd. In de meest recente behandelingen, zoals bijvoorbeeld bij 't Dok, blijken deze negatieve factoren een belemmerende rol te hebben gespeeld in de behandeling. Behandeling vindt hij blijkbaar onzin. Hij houdt zich niet aan behandelafspraken en ontloopt urinecontroles. Opvallend is dat betrokkene nauwelijks heeft kunnen profiteren van een vier jaar durende PIJ-maatregel, blijkens de terugkomende justitiële contacten en veroordelingen na deze intensieve behandeling. (pagina 28)
De weigering heeft het doen van maximaal gefundeerde diagnostische uitspraken bemoeilijkt, immers eigen onderzoek was niet mogelijk. Op basis van alle informatie in het dossier, de justitiële voorgeschiedenis, de aanvullende informatie uit het milieuonderzoek, het overleg met mede-rapporteurs, meent ondergetekende dat het mogelijk is om tot een (voorlopige) diagnostische classificatie te komen. Verondersteld wordt dat er bij betrokkene sprake is van alcoholmisbruik en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. (pagina 29)
Aangenomen wordt dat voornoemde stoornissen ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig waren.
Het is waarschijnlijk dat er een verband bestaat tussen bovengenoemde stoornissen en het delict. Immers betrokkene blijkt langere tijd bekend te zijn met een alcoholprobleem. De antisociale persoonlijkheidsstoornis kent een duurzaam patroon van problematisch gedrag, beginnend reeds in jeugdjaren. De diagnose van een gedragsstoornis is bij betrokkene middels diverse onderzoeken bevestigd. Het is aannemelijk te veronderstellen dat deze stoornissen (antisociale persoonlijkheidsstoornis en alcoholmisbruik) ook voorafgaand aan en ten tijde van het delict aanwezig waren. Gerelateerd aan de antisociale persoonlijkheidsstoornis is het aannemelijk te veronderstellen dat betrokkene impulsief, agressief en grensoverschrijdend kan handelen, juist wanneer hij meent zich in een voor hem bedreigende situatie te bevinden. Vanwege de geringe draagkracht, de beperkte frustratietolerantie en impulscontroleproblemen zal hij (vermoedelijk) onder stress en spanning zijn agressieve impulsen minder goed kunnen beheersen. Daarbij zal hij (vermoedelijk) zich weinig (tot geen) rekenschap kunnen geven wat de effecten van zijn gedrag en handelen voor derden betekenen. Hij zal (vermoedelijk) de effecten van zijn handelen onvoldoende kunnen overzien. De veiligheid van anderen zal dan (vermoedelijk) niet of nauwelijks een punt van overweging zijn. Het eigen belang zal dan (vermoedelijk) prevaleren boven het belang van anderen. (pagina 30)
Verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geadviseerd met betrekking tot de hem ten laste gelegde feiten.
Om de recidive kans te verkleinen is een klinische behandeling geïndiceerd. Deze zou gericht moeten zijn op enerzijds de verslavingsproblematiek en anderzijds de persoonlijkheidsstoornis. Gezien de ernst van de feiten, de geschatte ernst van de problematiek, de uitgebreide justitiële voorgeschiedenis, het feit dat behandelingen tot op heden terugval in delictsgedrag niet hebben kunnen voorkomen en het geschatte recidivegevaar, waarbij de veiligheid van de samenleving in het geding komt, zou het kader van een voorwaardelijke TBS overwogen kunnen worden. Echter, mocht betrokkene geen medewerking willen verlenen, wordt uw College een TBS met dwangverpleging, als ultieme middel, om de veiligheid van de samenleving te waarborgen en betrokkene een kans op behandeling te bieden, ter overweging gegeven. (pagina 31)'
2.
Het op 9 oktober 2013 opgemaakte psychologisch rapport van F. van Nunen, klinisch psycholoog en gerechtelijk deskundige, welk rapport - kort en zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt als conclusie en advies van de rapporteur:
'Betrokkene werkte niet aan het onderzoek mee.
(pagina 12)
Het blijkt dat er over een langere periode van ongeveer 15 jaar steeds dezelfde persoonlijkheidskenmerken naar voren komen, mede waardoor hij met geweldsmisdrijven recidiveert. Daarnaast blijkt hij bij herhaling onvoldoende gemotiveerd te zijn voor (ambulante) begeleiding/behandeling.
De persoonlijkheidskenmerken die in de berichtgeving van de deskundigen steeds terugkomen zijn:
- het niet in staat zijn zich te conformeren aan de maatschappelijke norm dat men zich aan de wet moet houden, zoals blijkt uit het bij herhaling tot handelingen komen die een reden voor arrestatie kunnen zijn;
- oneerlijkheid, bezwendelen ten behoeve van eigen voordeel;
- agressiviteit, zoals blijkt uit het bij herhaling komen tot vechtpartijen of geweldpleging;
- roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van anderen;
- ontbreken van spijtgevoelens, zoals blijkt uit de ongevoeligheid voor of het rationaliseren van het feit anderen mishandeld te hebben;
- gebrekkige gewetensfunctie;
- onverantwoordelijkheid.
Verder is er een diepgaand patroon van gebrek aan achting voor en schending van rechten van anderen vanaf het vijftiende jaar aanwezig en zijn er aanwijzingen voor een gedragsstoornis.
De voorgaande zijn antisociale persoonlijkheidskenmerken, die wijzen in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Verdere persoonlijkheidskenmerken die in de berichtgeving steeds terugkomen zijn:
- sterke ik-gerichtheid;
- onverstoorbaarheid;
- snelle egokrenking;
- gebrek aan empathie;
- kan anderen exploiteren om eigen voordeel te bereiken,
die als narcistische persoonlijkheidskenmerken aangemerkt kunnen worden.
Voorgaande persoonlijkheidskenmerken, waarvan uit de dossierinformatie over de jaren heen niet blijkt dat daarin verandering is gekomen, [zijn] redenen om te kunnen concluderen dat er sterke aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis met antisociale/agressieve en narcistische kenmerken. (pagina 19)
De kans op recidive van gewelddadig en/of risicovol gedrag lijkt aanwezig. De kans op recidive van gewelddadig gedrag zou als matig tot hoog op een schaal van laag-matig-hoog verondersteld kunnen worden.
De zorgprognose is somber. Uit de dossierinformatie blijkt dat betrokkene zeer moeilijk te beïnvloeden is. (pagina 20)
Ondanks dat betrokkene weigerde aan het onderzoek mee te werken was er voldoende (dossier) informatie aanwezig om op de hieronder gestelde vragen te reageren.
Er zijn sterke aanwijzingen dat onderzochte lijdende is aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken.
Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
Er zijn sterke aanwijzingen dat de eventuele ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderzochte's gedragskeuzes c.q. zijn gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig beïnvloedde dat het ten laste gelegde daaruit (mede) verklaard kan worden. (pagina 21)
Er zijn sterke aanwijzingen dat er bij betrokkene sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en het verband daarmee met het ten laste gelegde delict voldoende redenen om een verminderde toerekeningsvatbaarheid te mogen veronderstellen.
Met name de roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van anderen en het gebrek aan empathisch vermogen zijn factoren voortkomend uit de stoornis van betrokkene die van belang zijn voor de kans op recidive. Andere factoren die hierbij in ogenschouw moeten worden genomen zijn het eventueel drankmisbruik en het zich bevinden in een criminogeen getint sociaal netwerk.
Er zijn voldoende aanwijzingen dat om recidive van soortgelijke strafbare zaken te voorkomen plaatsing binnen een beschermde, sterk gestructureerde intramurale (behandelings/begeleidings-) setting nodig is. Als juridische kaders voor een dergelijke plaatsing kunnen achtereenvolgens genoemd worden: de (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf, de TBS met voorwaarden en de TBS met verpleging. Daarbij dient vermeld te worden dat in verband met de haalbaarheid van de eerste twee opties er naar mening van de onderzoeker bij betrokkene te weinig begeleiding/behandelings motivatie aanwezig is. (pagina 22)'
Het hof heeft tevens kennis genomen van een rapport van de reclassering van 27 augustus 2013. Uit dit rapport blijkt dat er in het verleden meermalen over [verdachte] pro justitia is gerapporteerd. Vanaf 2010 heeft hij volgens de reclassering steeds zijn medewerking geweigerd. De reclassering komt tot de conclusie dat er sprake is van een hoge recidivekans. Ook het risico op onttrekken aan voorwaarden schat de reclassering in als hoog. Ook schat de reclassering in dat er risico op letselschade is. Voorts concludeert de reclassering dat betrokkene wederom geen probleembesef laat zien. Hij bagatelliseert de feiten hetgeen een terugkerend patroon is. In het toezicht is duidelijk geworden hoe belangrijk structuur voor betrokkene is. Op het moment dat dit wegvalt, lijkt hij in een neerwaartse spiraal terecht te komen. Op dat moment lijkt ambulante begeleiding c.q. behandeling weinig effectief te zijn. Zowel rapporteur als de toezichthouder vinden betrokkenes situatie zorgwekkend. Laatstgenoemde spreekt uit dat betrokkene in feite bij de hand genomen moet worden en dagelijks begeleiding nodig heeft. Een klinische behandeling lijkt derhalve geïndiceerd, aldus de reclassering.
Het hof neemt de inhoud en de conclusies van voornoemde rapporten over en maakt het tot de zijne.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij behandeling niet nodig acht. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij pertinent niet bereid is om mee te werken aan behandeling wanneer dit in een verplichte setting zou plaatsvinden en hij alleen hiertoe bereid is indien het een vrijwillig karakter heeft. Eerst nadat verdachte - na een korte onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep - overleg had gehad met zijn raadsvrouwe heeft hij zich bereid verklaard mee te werken aan een behandeling.
Verdachte heeft niet alleen ter terechtzitting in hoger beroep, maar ook in het recente verleden aangegeven dat hij niet wenst te worden behandeld. Zo valt in het forensisch milieurapport van W. de Kruijf (d.d. 21 juni 2013 en 10 juli 2013) te lezen dat verdachte tegenover een reclasseringsmedewerker van het Dok te Breda (waar de behandeling van verdachte op 11 juni 2012 werd beëindigd) heeft verklaard dat hij de behandeling 'onzin' vond. (pagina 5) Ook in een gesprek met de rapporteur van de reclassering (Reclasseringsadvies d.d. 27 augustus 2013) heeft verdachte 'duidelijk kenbaar gemaakt dat hij niet meer openstaat voor hulpverlening. Hij is in de veronderstelling dat hij het zelf veel beter kan.' (pagina 8)
Gelet op genoemde inhoud van het milieurapport en het Reclasseringsadvies en verdachtes verklaring, die hij heeft afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep voordat hij overleg met zijn raadsvrouwe had gehad, is naar het oordeel van het hof bij verdachte geen sprake van een waarachtige en betrouwbare gemotiveerdheid en bereidheid om zich te onderwerpen aan bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf, dan wel een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Het hof gaat dan ook aan verdachtes bereidheid om alsnog mee te werken voorbij. Met de rechtbank ziet het hof dan ook geen ruimte voor genoemde vormen van behandeling, mede bezien in het licht van de inhoud van voornoemde rapporten, eerdere interventies in het verleden niet het gewenste effect hebben gehad en verdachte nadien wederom in de fout is gegaan.
Gelet op vorenstaande, de inhoud van de genoemde rapportages, de ernst van het gepleegde feit en ook het strafblad en de justitiële voorgeschiedenis van verdachte is het hof van oordeel dat een TBS-maatregel noodzakelijk is. Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Immers er bestond ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde bij verdachte een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zoals door de deskundigen is beschreven, en is het subsidiair onder A bewezen verklaarde feit een misdrijf als omschreven in artikel 175, derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de veiligheid van anderen alsmede de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte eist.
Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud van voornoemde rapporten over de verdachte alsmede de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheid dat verdachte eerder meermalen wegens het plegen van misdrijven (waaronder geweldsmisdrijven) onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat er - gelet op de inhoud van voornoemde rapporten - sprake is van een dusdanig hoog recidive- en gevaarrisico dat de samenleving daartegen beschermd dient te worden middels behandeling van de problematiek van verdachte. Het hof acht dan ook verpleging van overheidswege geboden nu verdachte geen waarachtige en betrouwbare bereidheid heeft getoond om zich aan voorwaarden te houden.
Het hof zal gelet op al het vorenstaande gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof overweegt dat de TBS-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent dat de totale duur van deze TBS-maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan en dus ongemaximeerd is."