ECLI:NL:HR:2016:1238

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
14/05001
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kwalificatie van diefstal in woning en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor diefstal in een woning, gepleegd op 26 januari 2014 te Delft. De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, dat was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal G. Knigge had geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De kern van de zaak betrof de kwalificatie van de diefstal door het Hof. De verdachte had geklaagd dat het Hof ten onrechte de diefstal had gekwalificeerd als gepleegd 'door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt'. De Hoge Raad oordeelde dat het belang van de verdachte bij deze klacht niet evident was, vooral omdat de opgelegde straf van vijf maanden gevangenisstraf, gezien de omstandigheden van de zaak, niet onevenredig was. De Hoge Raad concludeerde dat de straf die het Hof had opgelegd, passend was, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit arrest benadrukt de rol van de Hoge Raad in het toetsen van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de beoordeling van de kwalificatie van strafbare feiten door lagere rechters.

Uitspraak

21 juni 2016
Strafkamer
nr. S 14/05001
ABO/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 september 2014, nummer 22/002296-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de onder 1 bewezenverklaarde inbraak heeft gekwalificeerd als – voor zover hier van belang – diefstal in een woning "door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt".
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1: hij op 26 januari 2014 te Delft tussen (ongeveer) 2.00 uur en 8.00 uur, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen een bankpas en andere passen, toebehorende aan [betrokkene], zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door het openbreken van een raam;
2: hij op 26 januari 2014 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 500 euro, toebehorende aan [betrokkene], zulks na zich het weg te nemen goed onder zijn bereik te hebben gebracht door het pinnen met een gestolen pinpas."
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als 1. "diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 2. "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels".
2.2.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een bejaardenwoning waarbij de bewoonster, een vrouw van destijds 90 jaar, in de woning aanwezig was. Bij de inbraak is onder meer de bankpas van het slachtoffer weggenomen. Als gevolg van dit misdrijf is een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Bovendien worden door woninginbraken gevoelens van onveiligheid en onbehagen voor met name de slachtoffers en omwonenden veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte kort na de inbraak onder valse voorwendselen de pincode aan het slachtoffer ontfutseld en een aanzienlijk bedrag opgenomen bij een pinautomaat. Daarmee heeft hij voor de betrokkene overlast en financiële schade veroorzaakt. Het feit dat het slachtoffer een bejaarde vrouw is, behorend tot een kwetsbare groep mensen in de samenleving, rekent het hof de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als het onderhavige in de regel nog geruime tijd lijden onder de psychische en gevolgen van hetgeen hen is aangedaan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 augustus 2014, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt."
2.3.
Art. 311, eerste lid, Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
(...)
3°. diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt;
(...)
5°. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum;
(...)"
2.4.
Het middel klaagt terecht dat het Hof - gelet op de bewezenverklaring - feit 1 ten onrechte heeft gekwalificeerd als, voor zover hier van belang, diefstal in een woning "door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt".
In aanmerking genomen evenwel
- dat zowel de onder 1 als de onder 2 bewezenverklaarde diefstal is gepleegd onder een van de strafverzwarende omstandigheden als genoemd in art. 311, eerste lid onder 5°, Sr zodat, mede gelet op art. 57 Sr, een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren had kunnen worden opgelegd,
- dat het Hof ter zake van beide feiten een gevangenisstraf van vijf maanden heeft opgelegd, en
- dat het het Hof vrijstond bij de strafoplegging rekening te houden met de niet-tenlastegelegde omstandigheid dat de onder 1 bewezenverklaarde inbraak is gepleegd in een woning "door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt",
is het belang van de verdachte bij zijn klacht en bij zijn beroep niet evident.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 juni 2016.