ECLI:NL:HR:2016:1237

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
15/02587
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht in strafzaak met ontuchtpleging door hulpverlener

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1965, was veroordeeld voor ontucht met twee vrouwelijke cliënten in de maatschappelijke zorg. Het Hof had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht, en bevolen dat deze dadelijk uitvoerbaar waren. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt dat de motivering van het Hof inzake de dadelijke uitvoerbaarheid ontoereikend was. De Hoge Raad vernietigt het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, maar verwerpt het beroep voor het overige. De zaak betreft de toepassing van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, dat de rechter de mogelijkheid biedt om voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De Hoge Raad concludeert dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan deze voorwaarden was voldaan, en doet de zaak zelf af.

Uitspraak

21 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/02587
MD/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 mei 2015, nummer 21/001149-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt erover dat het Hof toepassing heeft gegeven aan art. 14e, eerste lid, Sr en heeft bevolen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
3.2.1.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, telkens "ontucht plegen als degene die werkzaam is in de maatschappelijke zorg met iemand die als cliënt aan zijn hulp is toevertrouwd", veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, en met bijzondere voorwaarden als in het arrest omschreven. Het dictum van het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op dagen en tijdstippen door de reclassering te bepalen te melden bij de reclassering te Zutphen, Toezichtunit 3 Oost en zich te blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd zo nodig en indien en zolang als dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht, onder (vervolg-)behandeling zal stellen bij de forensisch psychiatrische behandelinstelling De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich - ambulant - te laten behandelen voor zijn problematiek.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd niet werkzaam zal zijn als medewerker - noch als betaalde kracht noch als vrijwilliger - binnen een instelling in de maatschappelijk zorg en in de gezondheidszorg.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn."
3.2.2.
Het bestreden arrest houdt onder het opschrift "Oplegging van straf en/of maatregel" het volgende in:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tijdens zijn werk binnen een instelling voor maatschappelijke zorg in hoedanigheid als hulpverlener en begeleider schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met twee van zijn vrouwelijke cliënten, die gedurende een lange periode aan zijn zorg en begeleiding waren toevertrouwd. Verdachte heeft die cliënten daarbij bewogen om vergaande seksuele handelingen met hem te verrichten.
De slachtoffers bevonden zich ten opzichte van verdachte in een zeer kwetsbare positie, aangezien zij wegens sociale en/of psychische problemen afhankelijk waren van de opvang, zorg en begeleiding van de instelling en het personeel van die instelling. Verdachte heeft bij zijn handelen kennelijk geen enkele rekening gehouden met zijn bijzondere verantwoordelijkheid, de positie van zijn slachtoffers en hun belangen.
Het hof neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij kennelijk louter oog heeft gehad voor zijn eigen belang en seksuele behoeften.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden -.
Bij de straftoemeting houdt het hof rekening met de inhoud van een Pro Justitia rapportage gedateerd 15 april 2012, opgemaakt door N. van der Weegen, GZ-psycholoog, en de inhoud van de verdachte betreffende adviezen van de reclassering gedateerd 28 februari 2013, 28 maart 2013, 20 november 2013 en 22 september 2014.
Uit voornoemd Pro Justitia rapport blijkt het volgende.
Verdachte lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis die maakt dat hij een zeer uitgesproken positief zelfbeeld heeft en in persoonlijk contact met anderen onvoldoende oog heeft voor die ander. Verdachte is niet in staat tot empathie en is er zich niet van bewust dat hij grenzen van anderen kan overschrijden. Ten gevolge van de stoornis heeft verdachte onvoldoende zicht op zijn interpersoonlijke vaardigheden.
Verdachte is niet in staat om kritisch naar zichzelf te kijken. Als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis gaat hij er vanuit dat hetgeen hij doet per definitie deugt. Het recidiverisico lijkt om die reden verhoogd en behandeling van verdachte zal naar verwachting een moeizaam en langdurig proces zijn. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte niet volledig in staat om de invloed van zijn gedrag op de slachtoffers te zien en was hij voornamelijk bezig zijn eigen gedrag voor zichzelf goed te praten. De rapporteur acht verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Naar de mening van de rapporteur dient verdachte een intensieve ambulante behandeling te ondergaan bij een instelling met expertise op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen en zedenproblematiek als "De Waag".
Uit voornoemde adviezen van de reclassering blijkt dat de reclassering in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte in maart 2013 is gestart met het toezicht op de aan de schorsing verbonden bijzondere voorwaarden.
Verdachte is op 26 mei 2013 bij de polikliniek De Waag gestart met een behandeling.
In de rapportage "Wijziging toezichtopdracht" van de reclassering van 22 september 2014 wordt vermeld dat verdachte zich goed heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden. De opgelegde meldplicht is probleemloos verlopen en verdachte stelde zich toenemend positief op ten aanzien van het toezicht.
De behandeling bij De Waag is in juni 2014 afgerond en de tussentijdse evaluaties waren positief. In de eindrapportage van de hoofdbehandelaar van De Waag valt op dat deze behandelaar, mw. C. van der Eerenbeemt, in tegenstelling tot de rapporteur van het NIFP, meent dat verdachte niet voldoet aan de criteria voor een narcistische persoonlijkheidsstoornis, hetgeen onder meer zou blijken uit de SCBD-test. Geconcludeerd wordt dat verdachte heeft geleerd om verantwoordelijkheid op zich te nemen voor zijn eigen gedrag en heeft geleerd om meer oog te hebben voor de belangen van een ander. De slotconclusie van De Waag is dat de kans op recidive is verminderd en een vervolg van de behandeling bij De Waag of een andere instelling niet meer aan de orde is.
De reclassering sluit zich aan bij de conclusies van voornoemde eindrapportage van De Waag. De reclassering schat, in navolging van De Waag, het recidiverisico eveneens als laag in en is van mening dat toezicht op de bijzondere voorwaarde contactverbod en meldplicht geen zinvolle bijdrage meer oplevert.
De reclassering meldt inmiddels het toezicht op de bijzondere voorwaarden te hebben afgerond.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de uitgebreide, stevig onderbouwde, inhoud van voornoemde Pro Justitia rapportage van N. van der Weegen en de presentatie van verdachte ter zitting van het hof op 17 april 2015 is het hof er niet van overtuigd geraakt dat de poliklinische behandelinstelling De Waag terecht heeft geconcludeerd dat verdachte volledig is uit behandeld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de opsteller van de Pro Justitia rapportage een wezenlijk ander - ernstiger - beeld schetst van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte dan de behandelaars van De Waag.
Gelet op de aard en ernst van de persoonlijkheidsstoornis zoals beschreven in voornoemde Pro Justitia rapportage en de ernst van de aan de orde zijnde en thans bewezenverklaarde feiten is het hof dan ook van oordeel dat ondanks het feit dat De Waag is gekomen tot afronding van de behandeling aan verdachte de hierna volgende bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd.
Het hof zal daarbij bepalen dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Bij de straftoemeting houdt het hof tenslotte rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie gedateerd 19 maart 2015 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit.
Alles afwegende komt het hof tot oplegging van de hierna te melden straf."
3.3.
Art. 14e, eerste lid, Sr luidt:
"De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
3.4.
Vooropgesteld moet worden dat een rechterlijke uitspraak in de regel pas tenuitvoergelegd mag worden nadat zij onherroepelijk is geworden en dat de in art. 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van art. 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen kan hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 14e Sr gestelde voorwaarden is voldaan. Meer in het bijzonder zal hij in een uitspraak waarin ten laste van de verdachte een misdrijf is bewezenverklaard dat is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als zijn oordeel tot uitdrukking dienen te brengen dat en waarom ernstig rekening ermee moet worden gehouden dat de verdachte wederom zo een misdrijf zal begaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537, NJ 2015/236.)
3.5.
Blijkens zijn in 3.2.2 weergegeven overweging heeft het Hof de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het reclasseringstoezicht bevolen "nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen". Dat oordeel heeft het Hof in zijn strafmotivering echter ontoereikend gemotiveerd.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de zaak zelf afdoen en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigen.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van het bevel dat de in de bestreden uitspraak vermelde bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 juni 2016.